Iedereen Rijk

Het is bijna te mooi om waar te zijn; een basisinkomen voor iedereen. Door iedereen een vast minimuminkomen te geven zouden we definitief kunnen afrekenen met armoede, ongelijkheid en financiële onzekerheid. Tegelijkertijd kunnen we de geldslurpende verzorgingstaat inruilen voor een utopia waar iedereen zoveel of weinig werkt als hij of zij zelf wil, maar niemand in armoede leeft. Op verschillende plekken in de wereld vinden op dit moment experimenten plaats om de haalbaarheid van het basisinkomen te toetsen. Toch is de kern van het idee letterlijk zo oud als de weg naar Rome.

Het oude Rome kende grote problemen om in tijden van schaarste ervoor te zorgen dat het beperkt beschikbare graan toch gelijk werd verdeeld, terwijl de prijzen gecontroleerd bleven. Hierdoor namen de Romeinse machtshebbers de distributie van graan in eigen hand. Er werden wetten gecreërd die het mogelijk moesten maakten dat graan voor voordelige prijzen aan alle burgers werd aangeboden. In de loop der eeuwen is dit systeem uitgegroeid tot een prille versie van het basisinkomen voor iedereen. Als middel tegen de armoede en stijgende graanprijzen gingen de Romeinse keizers ertoe over graan gratis uit te delen aan iedereen die het nodig had, vermits men Romeins burgerrecht bezat. Het was een uitgelezen middel om de wispelturige bevolking van Rome tevreden te houden. Of, in de beroemde woorden van de Romeinse schrijver Juvenalis: het volk ‘hoopt alleen nog op twee dingen: brood en spelen’. Na de val van het Romeinse Rijk was het de eerste islamitische kalief Abu Bakr, de schoonvader van de profeet Mohammed, die rond 700 na Chr. het concept van het basisinkomen introduceerde. Elke man, vrouw en kind ontving jaarlijks tien dirham, waardoor iedereen in principe in zijn eerste behoeften kon worden voorzien. Later werd dit verhoogd naar twintig dirham.

Van dief tot lijk

In Europa waren het de humanisten van de vijftiende eeuw die voor het eerst nadachten over de voordelen van een minimuminkomen voor iedereen. Thomas More tekende in zijn Utopia (1517) een gesprek op dat de aartsbisschop van Canterbury, John Morton, voerde met een Engelse advocaat waarin hij pleitte voor een minimuminkomen om de uitwassen van armoede, zoals diefstal, uit te roeien. Dieven werden vaak als afschrikmiddel met tientallen tegelijk opgehangen. ‘Deze methode is zowel onrechtvaardig als onwenselijk’, verkondige Morton. Als straf is het te zwaar en als afschrikmiddel nogal ineffectief. Jullie Engelsen doen me denken aan incompetente schoolmeesters, die liever hun leerlingen aftuigen dan onderwijzen. In plaats van deze vreselijke straffen uit te voeren, zou het veel effectiever zijn om iedereen een minimum aan bestaansmiddelen te geven, zodat niemand wordt gedwongen om eerst een dief te worden en vervolgens een lijk.’

In navolging van More borduurde zijn goede vriend en mede-humanist Johannes Ludovic Vives (1492-1540) verder op het idee van een minimuminkomen. Hij stelde dat de armen nooit het punt zouden moeten bereiken waarop er geen andere keus is dan criminaliteit om te overleven. Hiervoor legde hij de basis van de armenzorg in zijn werk De subventione pauperum uit 1526. Hierin opperde hij dat de armen in kaart moesten worden gebracht om de bepalen wie de meeste bijstand nodig had. Mensen die op te grote voet leefden, bijvoorbeeld door gokken of prostitutiebezoek, zouden minder moeten krijgen om een gezonde arbeidsethos onder de armen te bevorderen. Het moest duidelijk zijn dat werken loont; iemand die alleen zijn hand ophield zou dit in zijn maag moeten voelen, maar niemand zou moeten omkomen van de honger. Hiermee brak hij met het oude systeem van het monopolie op liefdadigheid door de kerk. Vives zag het als de taak van de maatschappij als geheel om de armen bij te staan, niet zozeer uit liefdadigheid, maar in de eerste plaats om de verregaande gevolgen van armoede te bestrijden.

Voor wat hoort wat

Het idee van een basisinkomen kreeg een nieuwe invulling tijdens de Franse Revolutie nadat de ongelijkheid explosief was gestegen in het Frankrijk van het ancien regime. De Franse wiskundige en politiek activist Marquis de Condorcet (1743-1794) was de eerste die met het idee kwam om een stelstel van sociale zekerheid in te bouwen, uitdrukkelijk niet alleen voor de armen, maar ook voor de rijken in de samenleving. Hij gaf de eerste aanzet die een eeuw later leidde tot het ontstaan van de verzorgingstaten in West-Europa met ideeën over pensioen, verzekering en een bijstandsuitkering. Hierdoor zou het gat tussen de rijke bovenlaag en grote, armoedige onderlaag worden verkleind.

Zijn ideeën werden verder uitgewerkt door zijn Amerikaanse vriend Thomas Paine (1737-1809). Hij stelde dat de aarde het gemeenschappelijk eigendom is van de gehele mensheid en dat iedereen die grond bezit dus een soort huur zou moeten betalen aan de gemeenschap. Uit deze gelden zou iedereen, arm en rijk, die de leeftijd van 21 jaar bereikt een onvoorwaardelijke schenking van tien pond moeten ontvangen en daarna vanaf het vijftigste levensjaar ieder jaar deze som. In de loop van de negentiende eeuw trok Joseph Charlier (1816-1896) dit concept van onvoorwaardelijke schenking door naar ideeën over een vast maandelijks inkomen voor iedereen. Hij was de eerste die uiteenzette hoe de staat eerst in de basisbehoeften van al haar inwoners zou moeten voorzien in de vorm van een maandelijkse uitkering en pas daarna de rest van de beschikbare gelden zou besteden.

Hierdoor zou de dominantie van kapitaal over arbeid voorgoed worden doorbroken. Arbeid zou in de ogen van Charlier namelijk niet langer een vereiste zijn voor kapitaal, maar hier slechts een aanvulling op vormen. Charlier was dan ook niet bang dat zijn ideeën tot luiheid en totale werkeloosheid zouden leiden. De rol van de staat  ging niet verder dan om te garanderen dat alle rijkdommen die de wereld biedt worden gebruikt om iedereen in de primaire levensbehoeften te voorzien. Voor elk beetje meer zou men zelf moeten werken, iets waar de meeste mensen graag toe bereid zouden zijn.

Van wetenschap tot politiek

In de jaren na de Eerste Wereldoorlog sloot de Britse filosoof Bertrand Russel zich bij deze opvatting aan. Russel wilde de kernpunten van anarchie en socialisme, respectievelijk de nadruk op vrijheid en de nadruk op arbeid met elkaar verenigen om iedereen de vrijheid te geven zelf te kiezen voor een bestaan van arbeid, en dus welvaart of voor een bestaan van vrijheid, maar minimale welvaart.

In de loop van de twintigste eeuw verspreidde de discussie rond een basisinkomen zich over de wereld. Eerst alleen onder sociologen en filosofen, maar vanaf de jaren zeventig en tachtig ging ook de politiek zich voor het eerst met het vraagstuk bezighouden. In de Amerikaanse staat Alaska was het gouverneur Jay Hammond die het idee van een basisinkomen voor het eerst vertaalde naar politiek beleid. Hij creeërde een systeem waarin iedereen profiteerde van de gigantische inkomsten uit de olieindustrie door dividenten uit te keren aan iedere burger. 

Traag op gang 

In Europa was het de Nederlandse PPR, een radicaal linkse afsplitsing van het CDA en voorloper van het huidge GroenLinks, die de eerste politieke partij was die een voorstel voor een basisinkomen in haar partijprogramma opnam. Hun ideeën werden gesteund door de Voedingsbond FNV, die het basisinkomen als een ideale oplossing zag voor de dreigende werkloosheid in de voedingssector als gevolg van automatisering. In 1985 publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid een rapport waarin de invoering van een gedeeltelijk basisinkomen van 450 gulden werd voorgesteld. In 1992 volgde het Centraal Planbureau met een rapport waarin de invoering van het basisinkomen als een van drie mogelijke scenario’s werd beplijt. Een van de hoofdauteurs was de latere VVD-minister van Financiën Gerrit Zalm, die zich een voorstander verklaarde.

Het is interessant dat door de geschiedenis zowel linkse als rechtse denkers zich achter het idee van het basisinkomen hebben geschaard. Links is voor om zaken als armoede en ongelijkheid te bestrijden en rechts ziet het als een uitgelezen kans om de invloed van de staat te verkleinen; alle omvangrijke ambtenaarsapparaten die nu nog verantwoordelijk zijn voor de gang van zaken omtrendt bijstand, WW, huurtoeslag en studiefinanciering zouden immers overbodig worden. Premier Kok maakte echter korte metten met de discussie en legde de bevindingen van het CPB naast zich naar.

De laatste jaren is de discussie weer opgelaaid onder invloed van de Duitse ondernemer-miljardair en professor Götz Werner die al jaren ijvert voor een basisinkomen voor alle Duitsers. In Nederland is de discussie actueler dan ooit door het boek ‘Gratis Geld voor Iedereen’ van Rutger Bregman en  VPRO’s Tegenlicht die in 2014 een aflevering aan de kwestie weidde en as. zondag 15 april op het onderwerp terugkomt door in actuele sociale experimenten te duiken die de haalbaarheid van invoering van het basisinkomen toetsen.

Afl. De Noodzaak van een Utopie, Tegenlicht 23 februari 2014

Afl. 'Promo', Experimenten met gratis geld, 12 april NPO 21.15 uur

Tags

Reageren