Big data en de Californische Ideologie

De datahonger van onze samenleving vraagt om een bewuste omgang met technologieën. Maar burgers, politici en bedrijven zijn daartoe moeilijk te bewegen. Waarom? Voor een antwoord moeten we terug naar de wortels van de digitale cultuur: de hippiecultuur in het Californië van de jaren zestig.

In de winter van 2013 werden op een hackercongres in het Duitse Hamburg meer en meer details onthuld over de digitale afluisterpraktijken van Amerikaanse en Britse veiligheidsdiensten en hun samenwerking met commerciële computer- en internetbedrijven.

Het verzamelde publiek, zo'n 9000 computerengineers en programmeurs, juristen, privacy-voorvechters, docenten en journalisten, was wel wat gewend. Maar de aard en omvang van deze onthullingen choqueerde zelfs hen. Voor sommigen was dit het overduidelijke bewijs van het einde van hun mooie, vrije, internet. Voor anderen waren Snowdens verhalen aanleiding voor hernieuwd engagement.

Ongelijkheden

In de jaren die volgden ontstonden wereldwijd projecten die zich inzetten voor behoud van democratische waarden en individuele autonomie in de digitale samenleving. Onderwijsprojecten, politieke lobby, ludieke publieksacties en juridische verkenningen gaven niet alleen aandacht aan privacy, maar zetten de problematiek van de digitale samenleving in haar volle breedte op de kaart.

Deze interventies wilden duidelijk maken dat de datahonger van computergebruikers, overheden en bedrijven niet alleen maar zorgt voor plezier, gemak en vooruitgang. Zij zorgt onder meer ook voor het in stand houden van ongelijkheden tussen bevolkingsgroepen door ingebouwde vooroordelen in algoritmen; en voor het beperken van onze vrijheid doordat internetbedrijven informatie over ons verzamelen met het doel om ons steeds slimmer en ongemerkter te beïnvloeden in wat we lezen, denken en doen.

In hun recente boek Je hebt wél iets te verbergen doen Maurits Martijn en Dimitri Tokmetzis onderzoek naar deze donkere kanten van big data. In hun conclusie geven ze aan dat in de jaren sinds 'Snowden' iets meer digitaal bewustzijn is ontstaan bij journalisten, burgers en politici. Ook is er wat betere politieke bescherming gekomen tegen het verzamelen van gedragsgegevens, en gebruiken digitale bedrijven steeds vaker versleuteltechnieken waardoor klanten anoniem kunnen communiceren.

Maar, zo stellen zij ook, deze interventies lijken een "druppel op de gloeiende plaat" en worden ingehaald door weer nieuwe technologieën en vormen van wetgeving gericht op het verzamelen, koppelen en verkopen van nog meer data. We hebben te maken met een "breed en veelkoppig probleem" waarvan de krachten enorm zijn, concluderen de auteurs terecht.

Hoe komt het eigenlijk dat kritische en politieke interventie op de datahonger van onze samenleving zo moeilijk te organiseren is? Voor een groot deel heeft dat te maken met de impliciete ideeën die big data-enthousiastelingen hebben over politiek. De geschiedenis van big data laat zien dat deze ideeën geworteld zijn in een tijd en context die niet meer passen bij de omstandigheden van deze tijd.

Snel handelen

Eén van de redenen dat het moeilijk kritiek leveren is op de datahonger in de samenleving, is dat big data-enthousiastelingen precies hetzelfde zeggen na te streven als hun critici: een samenleving die eerlijk, duurzaam, zelfbewust en vooruitstrevend is. Alleen, volgens deze voorstanders ontstaat die betere wereld niet in de context van publiek debat en politieke interventie.

Deze betere wereld ontstaat door de data-delende netwerken zelf. Vanuit deze optiek is het oplossen van grote maatschappelijke problemen dan ook niet een kwestie van discussiëren en debatteren, maar van snel handelen, bijvoorbeeld door ondernemers die snel op de mogelijkheden van big data willen inspringen door het maken van nieuwe apps en digitale diensten.

 Politiek ingrijpen en langzame processen van onderhandeling zijn in dit beeld ouderwets, vertragend en zelfs gevaarlijk, omdat ze de verwezenlijking van het vooruitstrevende potentieel van big data in de weg zouden staan.

We hebben hier dus te maken met twee zeer verschillende ideeën over politiek en haar rol in de digitale samenleving. Het ene idee gaat uit van de noodzaak van een publieke en onafhankelijke ruimte waarin wordt onderhandeld over zaken als de verdeling van welvaart en de organisatie van de samenleving. Het andere idee gaat ervanuit dat dit soort onderhandelingsprocessen niet meer passen in deze tijd.

Slimme en snel reagerende technologieën kunnen, volgens dit idee, al van zichzelf eerlijke en moreel juiste beslissingen nemen door het verzamelen en slim combineren van veel data, van big data.

Mythisch

Dit geloof in big data komt tot uiting in de plannen voor zogenaamde 'slimme steden', de smart cities. In dit toekomstbeeld bieden data-verzamelende technologieën ingebouwd in stedelijke infrastructuur een oplossing voor urbane problematiek zoals luchtvervuiling, armoede, ziekte-epidemieën, geweld, werkloosheid en verkeersopstoppingen.

Daarbij zorgen sensoren niet alleen voor efficiënter verkeer, het voorspellen van ziektes, het signaleren van agressie, of de mogelijkheden voor ondernemers om data-gerelateerde diensten te ontwikkelen. Het idee van de slimme stad belichaamt vooral de droom van de integratievan al deze functies, die de stad zowel duurzaam als veilig, democratisch, ondernemend, gezond en efficiënt maakt.

Wat dit aanstekelijke beeld van de vooruitstrevende mogelijkheden van big data mythisch maakt, is de veronderstelling dat het verbeteren van de wereld geen onderhandelingsprocessen vereist. Er hoeft immers niet gekozen te worden tussen financieel gewin en duurzaamheid, automatisch-handelende algoritmen en democratie, sociaal welzijn en ondernemerssucces. Big data maakt dit allemaal tegelijk mogelijk. Waar komt dit mythische idee vandaan? Om hier antwoord op te geven moeten we naar het Californië van de jaren zestig van de vorige eeuw.

Psychedelische tegencultuur

Veel mensen leggen het begin van de digitale samenleving bij de uitvinding van computers en hun exponentieel groeiende rekenkracht, sinds 1965 uitgedrukt in de wet van Moore. Een andere, meer cultuurgeoriënteerde benadering, probeert niet alleen de groei van digitale technologie te verklaren, maar ook de vraag waarom mensen die groei in stand houden.

Waarom is het zo dat een samenleving, die niet alleen maar de voordelen van digitalisering ervaart, maar ook regelmatig met haar nadelen kampt - zoals verhoogde werkdruk, RSI, crashende computers, online storingen, verlies van banen, zoekrakende documenten, etc. - tochenthousiast blijft over de mogelijkheden van digitalisering?

Vanuit deze benadering moet de big data-samenleving dus niet alleen verklaard worden aan de hand van technologische ontwikkelingen, maar ook aan de hand van de ideeën overdie technologieën. En die komen uit onverwachte hoek: ze zijn niet enkel geboren in de kantoren en fabrieken van de computerindustrie in Silicon Valley, maar komen ook voort uit een culturele stroming die al veel eerder in dit gebied aan de Westkust van de VS ontstond.

Deze stroming is bekend geworden als de spirituele en psychedelische tegencultuur van de jaren zestig.

Aan het einde van de jaren zestig raakte de term ‘tegencultuur’ in gebruik als een verzamelnaam voor het wereldwijde culturele protest van studenten, kunstenaars, intellectuelen en schrijvers tegen de ‘technocratie’ - de calculerende, op winst en overwinning beluste samenleving.

Net als culturele tegenbewegingen elders in de wereld, bood de Californische beweging verzet tegen de technocratie door autonoom en zelfvoorzienend te leven en zich te richten op verandering van hetbewustzijn. Geïnspireerd door een combinatie van ‘oosterse mystiek’, Jungiaanse psychologie en psychedelica, streefden de hippies, kunstenaars en beats naar een meer holistische ervaring van de werkelijkheid.

De oudere generatie van de beats had hierbij weinig politieke bedoelingen, maar de jongere hippiebeweging was ervan overtuigd dat verandering van bewustzijn ook zou leiden tot anders handelen. Als mensen de wereld meer in hun geheel gingen beschouwen, was het idee, zouden andere technieken en technologieën ontstaan; andere manieren van eten verbouwen, andere vormen van energievoorziening en vervoer en andere sociale organisatievormen.

Als goden

Een deel van de tegencultuur bestreed de computer als symbool van de technocratie. Een ander deel daarentegen, gaf een speciale rol aan computers in hun streven naar holistisch denken en handelen. Dit was met name zo in relatie tot één idee dat centraal stond binnen de Californische tegencultuur: het evolutionistische geloof in de spirituele, materiële en mentale vooruitgang van de mens.

Dit geloof kenmerkte bijvoorbeeld de Californische Human Potential Movement. Deze beweging stelde dat de mens vele malen slimmer zou kunnen zijn, veel meer zou kunnen waarnemen en tot veel meer fysieke ontwikkelingen in staat zou kunnen zijn dan ze waarmaakt in de context van alledag.

Als de mens haar evolutionaire bestemming kon realiseren en haar mogelijkheden tot volle wasdom zou laten komen, was de overtuiging, zou dit veel maatschappelijke ellende oplossen. De tegencultuur probeerde de omstandigheden te creëren om deze potentie wel aan te spreken.

Naast technieken als yoga en middelen als psychedelica, ging ook de computer een rol spelen in dit streven naar de volle verwezenlijking van de mens. Zo sprak ik in 2005 de inmiddels overleden computerwetenschapper Douglas Engelbart. Engelbart raakte in de jaren zestig bekend binnen de tegencultuur in zijn streven naar de realisatie van wat hij mens-machine "co-evolutie" noemde.

Met zijn onderzoekslab aan Stanford University werkte hij aan 'intuïtieve' interfaces die de communicatie tussen mens en computer moesten stroomlijnen. Dit leidde tot de uitvinding van de muis en diverse communicatietechnieken die nu onderdeel zijn van ons dagelijkse computergebruik. Engelbart werd in zijn werk gedreven door zijn observatie dat de mens maar moeilijk in staat bleek om te gaan met de "complexe sociale, economische en ecologische problemen van de moderne tijd".

Zoals hij het uitlegde probeerde hij de samenwerking tussen mens en computer zo te faciliteren dat deze ontwikkelde tot één "co-adaptief" intelligent systeem, dat nieuwe verbanden kon leggen tussen bijvoorbeeld menselijke consumptiepatronen en ecologische impact. De mens zou zich zo, in de woorden van Engelbart-biograaf Thierry Bardini, "heruitvinden in relatie tot de machine".

Het adagium van de tegencultuur, zoals verwoord in het tegenculture lijfblad The Whole Earth Catalog, was: "Wij zijn als goden, en kunnen daar maar beter goed in worden". In het culturele klimaat van Californië vertaalde dit zich een aantal decennia later in Ray Kurzweils visie van de singulariteit.

In 2005 eigende de kunstmatige intelligentie-wetenschapper en Google-adviseur zich deze mathematische term toe om een toekomstig moment te beschrijven waarin menselijke en kunstmatige intelligentie samenkomen tot een ultiem cognitief en sensitief bewustzijn. In deze toekomst, stelt Kurzweil, is informatie ontsnapt aan haar materiële substraat en is het universum doordrenkt van intelligente processen en kennis.

Alles-oplossende kracht

De Californische visie op computerontwikkeling is dus een evolutionistische: het stelt computerontwikkeling voor als een vorm van onvermijdelijke menselijke en maatschappelijke zelfverwezenlijking, iets dat in zichzelf goed en mooi is en dat je niet zou moeten willen tegenhouden.

De huidige retoriek van big data, zoals bijvoorbeeld toegepast op het idee van de 'slimme stad', leunt op deze visie. Volgens deze retoriek maakt de slimme stad een vorm van waarnemend handelen mogelijk, die gestoeld is op het besef van de onderlinge samenhang van alles. Door deze vergrote waarneming, kan zij ook meerdere problemen tegelijk oplossen. In het straatbeeld van Amsterdam wordt dit idee zichtbaar in experimentele projecten zoals de ‘slimme lantaarns’.

Sensoren op deze lantaarnpalen reguleren het straatlicht op een duurzame manier, meten luchtkwaliteit, registreren onlusten, zenden de artistieke uitingen van straatartiesten uit over het internet en stellen ondernemers in staat diensten te ontwikkelen op basis van de data die de lantaarns verzamelen. Zij bieden zo welvaart, duurzaamheid, persoonlijke ontwikkeling en ook nog veiligheid.

Dit geloof in de alles-oplossende kracht van big data is geworteld in mystiek evolutionisme en gaat voorbij aan de werkelijke politieke vraagstukken die digitalisering oproept. De maatschappelijke 'zelfverwezenlijking' waarvoor digitale ontwikkeling lijkt te staan, dient niet alleen de autonomie van het individu, maar ook de vrijemarkteconomie en de controlerende overheid.

Deze doelen en waarden gaan niet zo mooi samen als de Big Data-enthousiastelingen ons willen doen geloven. De slimme lantaarns staan ten dienste aan 'veiligheid' en 'welvaart' doordat ze de mogelijkheid hebben mensen op straat te identificeren en gegevens over hen door te spelen aan autoriteiten en bedrijven. Ook kan deze informatie gekoppeld worden aan andere onlinedata. Zelfs het lopen in de publieke ruimte geeft zo, in de 'slimme stad', voeding aan online profielen waar burgers geen zicht op hebben.

Politiek

Digitale technologie is dus een niet los te koppelen onderdeel van een samenleving met verschillende belangen die onderling moeten worden uit-onderhandeld. De weerzin van big data-enthousiastelingen tegen de ‘vertragende’ invloed van deze onderhandelingen ontkent deze politieke werkelijkheid. Het is belangrijk hen duidelijk te maken dat deze politiek gestoeld is op een Californische ideologie die niet meer van deze tijd is.

Dorien Zandbergen en Sara Blom maakten samen de film Smart City. Op zoek naar de slimme burger.

Bronnen

M. Martijn en D. Tokmetzis, Je hebt wél iets te verbergen, Amsterdam, De Correspondent Bv, 2016, S. Brand, Whole Earth Catalog, 1968.

 

[redactie] Dit artikel verscheen eerder in het Big Data themanummer van De Helling nr 4, Winter 2016. Voor meer informatie en abonneren volg deze link.

 

Reageren