De Betoverde Wereld – 6

Betoverd door de goden. In Cuba heet het Santeria, in Brazilië Candomblé. Deze week een verhaal  van Jan Donkers naar aanleiding van een uitzending die hij voor de VPRO-radio maakte over het Cubaanse volksgeloof. Het verhaal verscheen eerder in het boekje ‘Te gast in Cuba’. Volgende week een verhaal over Candomblé.

Een ‘santeria’ ceremonie gaat gepaard met veel tromgeroffel, gezang en dans. De Cubaanse leiders hebben het volksgeloof nooit verboden. Jan Donkers:

De taxichauffeur kent het adres niet, maar dat is niet ongewoon in Havana, en als we in de buurt arriveren is dat ook helemaal niet meer nodig. Het getrommel en het gezang zijn al van heel ver hoorbaar en dus vinden we op het gehoor af de plek, ergens in een zuidelijke volksbuurt van de hoofdstad, waar het ritueel zal plaatsvinden. Het blijkt een gewoon huis in een rijtje waar enkele tientallen zwarte Cubanen zich hebben verzameld, terwijl ook de buren rondom staan toe te kijken en zich, ogenschijnlijk informeel, in het gebeuren mengen.  

Eleguá

Als we eenmaal binnen zijn wordt er wat argwanend naar onze microfoon gekeken, maar uiteindelijk beschikt de aanwezige priester dat we overal bij mogen, en worden we naar de zijkamer gebracht, waar een altaar staat, met planten en bloemen tegen de achtergrond van een rode doek. Daaronder zijn diverse offers uitgestald, een wel erg schriel gebakken, aan een touwtje bungelend kippetje, een paar stukken cake, een sigaar, grote witte taarten, stukken brood, veel fruit, een fles rum, een klein kommetje met geld, popcorn, stukken kokosnoot, allemaal voor de goden want hoe meer, hoe tevredener die goden zullen zijn. Boven het altaar heerst Eleguá, de god die alle wegen opent en sluit en die in veel Cubaanse huizen te vinden is.

Het doel van de ceremonie vandaag, zo wordt ons uitgelegd, is tweeledig. In de eerste plaats is het de verjaardag van de bewoonster van het huis, die offers brengt aan haar heilige. En later zal er iemand worden geïnitieerd tot priesteres, hetgeen betekent dat er voor haar een nieuw leven begint. Maar, zoals een van de santeros uitlegt, het is nooit helemaal zeker dat de orishas, de goden ook bezit van haar lichaam zullen nemen en de initiatie daarmee zullen goedkeuren.

Changó

Het tromgeroffel gaat door, en na een tijdje komt er een kleine processie binnen; bijna iedereen is in het wit gekleed behalve een vrouw in een rode blouse die aan een band om haar middel een enorme tros banen en de kop van een geit gebonden heeft. Zij is degene die zal worden geïnitieerd, en daartoe moet zij zich, evenals de andere deelnemers, presenteren aan de tambor, de grote trommel die het middelpunt van de percussie en van het hele gebeuren is. Iedereen kust de trommel en legt wat muntgeld in een bakje op de grond. Het trommelspel is voor Changó, de heilige van de aanstaande priesteres, wiens kleur ook het rood van haar kleding is. Een andere vrouw heeft in haar mond een dikke sigaar die ze tijdens de ceremonie niet zal laten uitgaan. Het wachten, zo legt een van de santeros ons uit, is tijdens deze ceremonieën op mededelingen van de goden, uitspraken over problemen binnen de familie of het werk, over de gezondheid van de aanwezigen zowel in het heden als de toekomst.  

Al spoedig raakt de eerste van de aanwezigen in trance, ze wordt weggedragen en nadat ze wat water te drinken heeft gekregen voegt ze zich ogenschijnlijk probleemloos weer in het ritueel. Dat zal zich nog een paar maal herhalen, terwijl het tromgeroffel, het gezang en het dansen rondom de trom doorgaan. Maar dan klinkt er ineens een ijzingwekkende kreet: de vrouw in het rood valt neer op de grond, ze kust de vloer, schudt haar ledematen in wilde bewegingen en ven later springt ze schreeuwend en krijsend op en vliegt als in razernij een andere kamer binnen. Het is duidelijk, het wonder is geschied, de orishas hebben haar als santera aanvaard.    

Ochún

Het Cubaanse volksgeloof, met de santeria als meest verbreide verschijningsvorm, is een enorm belangrijk fenomeen in een land dat zich zo graag wil profileren als behorend tot de Eerste Wereld. De rituelen zijn te herleiden tot de achttiende eeuw, toen slaven uit Afrika werden aangevoerd om op de suikerplantages te werken. Daar bleven ze openlijk hun Afrikaanse godsdiensten praktiseren en sindsdien zijn ze niet alleen springlevend gebleven op het eiland, ze hebben zelfs in de laatste decennia aan invloed gewonnen. Cuba’s politieke leiders zagen altijd wel in dat het volksgeloof een te invloedrijke zaak was om te verbieden. Zo konden in de koloniale tijden deze geloofsuitingen bestaan blijven zoalng er maar, als in zoveel voormalige Spaanse koloniën, een dunne laag van katholiek vernis over aangebracht was. Zo is Changó, de god van het vuur, bliksem en de strijd, gesyncretiseerd met Santa Barbara, en aanbidden veel zwarte Cubanen Ochún, de godin van de rivieren, de liefde en de vrouwelijke sensualiteit, in de verschijningsvorm van La Cardidad del Cobre, Cuba’s beschermheilige.

Obatalá

Gezien vanuit het standpunt van de aanhangers van deze invloedrijke volksreligie deed het belangrijkste moment van de Cubaanse revolutie zich misschien wel voor op 8 januari 1959, toen Fidel voor het eerst als aanvoerder van de triomferende revolutionaire troepen het volk van Havana toesprak. Het zou niet de laatste van zijn urenlange toespraken zijn, maar wel een van zijn meest memorabele. Terwijl hij sprak cirkelden twee duiven over het podium heen. De toehoorders volgden hun bewegingen met meer dan normale belangstelling, en toen uiteindelijk een van de twee vogels plaatsnam op Fidels linkerschouder en daar een tijdje bleef zitten, barstten de toeschouwers in een extatisch geschreeuw uit: Fidel!! Fidel!!

 De goden, zo schrijft de Amerikaanse journalist Robert Oppenheimer in zijn boek Castro’s Final Hour, hadden geen duidelijker signaal kunnen sturen. Duiven zijn de symbolen van Obatalá, de zoon van God, die het menselijk lichaam heeft geschapen en zijn geest, dromen en gedachten regeert. Dat Obatalá de nieuwe leider had uitverkoren om zijn volgelingen te leiden was vanaf nu een uitgemaakte zaak.

Babaloas

Desondanks was de officiële houding tegenover de santeria vanaf het begin van de revolutie zeer afwijzend. Santeria werd door de nieuwe leiders, zoals alle vormen van geloof, als ‘opium van het volk’ beschouwd, een vorm van bijgeloof de nieuwe, rationele mens onwaardig. Lange tijd konden mensen die openlijk de kralenkettingen en andere kenmerken van dit geloof droegen geen lid worden van de communistische partij, en was er dus geen carrière voor hen mogelijk.

In de jaren negentig veranderde dat allemaal. Toen het Sovjetrijk was ineengestort en het afgelopen was met de Russische hulp werd Cuba in een diepe economische en sociale crisis gestort, die op diverse momenten ook het einde van het regime leek te betekenen. De exodus naar Florida en elders nam bij tijden massale afmetingen aan en aangezien de bijna twee miljoen Cubanen die het land ontvluchtten in meerderheid uit het blanke bevolkingsdeel kwamen, begonnen de zwarte Cubanen, die sowieso al relatief het meest van de revolutie hadden geprofiteerd, demografisch en cultureel de overhand te krijgen. Omdat de zwarte Cubanen zich ook sneller reproduceerden is Cuba nu voor meer dan de helft van Afrikaanse afkomst; het land wordt steeds zwarter, steeds Afrikaanser en Castro zou wel gek zijn als hij het geloof van de mensen van wie hij de steun het hardst nodig heeft, met dezelfde hardnekkigheid zou blijven onderdrukken waarmee het sinds het begin van de revolutie gebeurde.

 En dus werd het, in de jaren negentig, langzamerhand steeds gewoner in Havana in het wit geklede santeros en santeras in het straatbeeld te zien en ook werd het in het geheel niet ongewoon mensen met hoge functies de kralen met de kleuren van hun eigen god of godin te zien dragen. Een bezoek van de paus kon aan de sterke dominantie van het Cubaanse volksgeloof niets veranderen. Volgens een schatting van Robert Oppenheimer zijn er tegenwoordig hooguit 250 katholieke priesters te vinden op het eiland, maar wel tenminste vierduizend babaloas, santeria-priesters.

Een trotse haan

Toch zou het wel heel vreemd zijn als de combinatie van een werelds regime met een zeer sterke anti-religieuze basis en een geloof dat zijn basis heeft in bizarre Afrikaanse culten, niet af en toe spanningen tot gevolg zou hebben. Dat gebeurde met name in de nasleep van het geruchtmakende proces-Ochoa, dat in 1989 leidde tot de executie van deze generaal, maar ook van kolonel Tony de la Guardia. Deze laatste was de helft van een tweeling, en aangezien zijn broer Patricio tot levenslang werd veroordeeld, had Castro zich daarmee in de ogen van de goden schuldig gemaakt aan de ergste zonde die santeria kent: het scheiden van een tweeling. Het was een belediging van de goden, zo schreef Oppenheimer, en een tijd lang stond het regime op gespannen voet met de babaloas. Maar verder dan een nieuwe stroom van geruchten over spanningen die Castro in het nauw zouden brengen kwam het ook dit keer niet, evenmin als alle andere keren sindsdien. Het pragmatisme van de leiders blijkt ook in deze zaken telkens voldoende rekbaar.

Ons ritueel in zuid-Havana was pas na uren afgelopen. De trommelaars raakten vermoeid en moesten elkaar steeds vaker afwisselen. Naarmate de anderen in trance neerzegen op de grond werd de ceremonie steeds nadrukkelijker gedomineerd door een van de mannen, die zich in kleurige lappen had gewikkeld waarop bankbiljetten waren gespeld. Hij droeg ook een glimmende rode hoed, en een sigaar in zijn mond, zwaaide tot duizelens toe in de rondte waarbij hij een en dezelfde kreet bleef slaken, die het meest geleek op het kukeleku van een haan. Aldus paraderend als een trotse haan, de ellebogen ritmisch tegen zijn ribbenkast slaand, zonderde hij zich langzaam van de al sterk gereduceerde processie af en verdween de straat op, langzaam uit het zicht, het snel vallende Cubaanse duister in.

Tags

Reageren