Het Hollandse Barbizon

Een groep jonge landschapsschilders vestigde zich in de jaren veertig van de negentiende-eeuw in Oosterbeek. Het was een van de eerste kunstenaarskolonies van Europa. Ze trokken met schildersezel en verftubes naar buiten om in en naar de natuur te schilderen.

Romanticus pur sang Johannes Warnardus Bilders stond erom bekend dat hij zeer begeesterd, in gloedvolle bewoordingen kon spreken over het “betooverende der natuur”. Anton Mauve deed in loftuitingen niet onder voor zijn collega. Hij schreef aan zijn vriend Willem Maris: […]”Goddelijk heerlijk schoon dat Wolfhezerland met zijn beekjes en dennen.” Maris die erg aan Den Haag was gehecht, antwoordde zijn vriend:”Altijd buiten wonen is niet goed voor een schilder, maar als je in de stad woont en je komt eens een enkele keer buiten […] dan is ’t alsof je een stomp tegen je borst krijgt. […] hè, verdomme, da’s mooi!”

Aan het woord zijn landschapsschilders van één van de eerste kunstenaarskolonies in Europa, het Hollandse Barbizon genoemd, naar het beroemde voorbeeld van het Franse Barbizon waar enkele decennia eerder Jean-Baptiste Camille Corot (1796-1875), Charles-François Daubigny (1817-1878) en Jean François Millet(1814-1875) verbleven. Deze kunstenaarskolonie bevond zich in het Gelderse Oosterbeek. Jonge landschapsschilders als Johannes Warnardus Bilders en Anton Mauve vestigden zich er tussen 1840 en 1870 voor korte of langere tijd. Geïnspireerd door hun Franse collega’s trokken ze naar buiten om zich onder te dompelen in het door hen zo bewonderde bos- en sprengenlandschap van de Veluwezoom en het op schilderslinnen te vereeuwigen.

Naar buiten dankzij trein en verftube

Een kunstenaarskolonie was destijds een modern verschijnsel. Dankzij industriële uitvindingen als de verftube en de trein konden kunstenaars het atelier verlaten en in de natuur gaan werken. Eerste en bekendste voorbeeld was het eerder genoemde Franse Barbizon. Maar in navolging hiervan, schoten ze in Europa als paddenstoelen uit de grond. Naar schatting werkten tussen 1830 en 1910 meer dan drieduizend kunstenaars ‘buiten’, verspreid over ongeveer tachtig kunstenaarskolonies in elf landen. Verblijf in de schilderskolonie bood aanzienlijke voordelen. Er was de mogelijkheid elkaar te inspireren en adviseren. Bovendien was een verblijf op het platteland goedkoper dan in de stad. En raakte een kunstenaar toch blut, dan accepteerde de herbergier of winkelier nog wel eens een kunstwerk in plaats van geld.

Tot de Oosterbeekse schilderskolonie behoorde een kleine groep kunstenaars. Voorman was Johannes Warnardus Bilders (1811-1890). Hij vestigde zich hier in 1841 op instigatie van zijn jongere collega Willem Roelofs (1822-1897), die hem op de schoonheid van de omgeving zou hebben gewezen. Verder verbleven hier in wisselende samenstellingen Paul Gabriël (1828-1903), Anton Mauve (1838-1888), en Jacob (1837-1899), Matthijs (1938-19717) en Willem Maris (1844-1910).

Terug naar onbedorven boeren samenleving

Hun trek naar buiten is te beschouwen als een vlucht uit de stad vol armoede en stinkende industrie. In hun schilderijen is dat goed terug te zien. Er overheerst een esthetisch ideaalbeeld van de natuur en boerensamenleving, dat terugverlangt naar de tijd van voor de Industriële Revolutie. Op het platteland zou het leven beter en eenvoudiger zijn dan in de stad, de mensen en de natuur onbedorven. De mens is een motief, dat net als de eeuwenoude bomen opgaat in het romantisch totaalbeeld. Kunstenaars als Mauve en gebroeders Maris zetten hier de eerste voorzichtige schreden op het pad van de landschapsschilderkunst. Hun kunst was allerminst vernieuwend. Als wegberijder voor de latere Haagse school is hun werk wel degelijk van betekenis.

Meer informatie en downloaden van de fietsroute Gelders Arcadië:

Tags

Reageren