Het vreemde Amerikaanse kiesstelsel

De Verenigde Staten hebben een vreemd soort democratie. Ze zijn het enige democratische land waar de hoogste baas niet rechtstreeks door het volk wordt gekozen. Dat doet het kiescollege, 535 mannen en vrouwen die namens het volk een president aanwijzen. Dat systeem is al zo oud als de VS zelf. De grondleggers van Amerika probeerden er een aantal lastige problemen mee oplossen.

Elke staat vaardigt een vast aantal electors (kiesmannen) af naar het Electoral College (kiescollege).  Er geldt: hoe meer inwoners, hoe meer kiesmannen die staat mag afvaardigen. Zo komen 55 van de 535 stemmen binnen het kiescollege uit Californië, terwijl er in een kleine staat als Maine maar 4 kiesmannen te winnen zijn.

Dat winnen van kiesmannen gaat volgens het ‘winner-take-all-principe’, de presidentskandidaat met de meeste stemmen wint álle kiesmannen van die staat. Die kiezen op 17 december de nieuwe president. Officieel zijn de kiesmannen vrij in hun keuze, maar ze kiezen natuurlijk de presidentskandidaat die ze in hun staat vertegenwoordigen. Dit Amerikaanse kiessysteem kent een aantal bezwaren.

Lastige problemen

De president niet rechtstreeks laten kiezen door het volk maar met tussenkomst van een soort ‘college van wijze mannen’, klinkt nogal ouderwets, en dat is het ook. Het idee van een kiescollege komt voort uit de eerste versie van de Amerikaanse grondwet van 1787 en is sindsdien in grote lijnen hetzelfde gebleven. De opstellers van de grondwet – de Constitution – probeerden er een aantal lastige problemen van de jonge Verenigde Staten mee op te lossen.

Op 4 juli 1776 verklaarden de Verenigde Staten van Amerika zich onafhankelijk van het Britse Rijk. Dertien voormalige koloniën aan de Oostkust zouden voortaan als één onafhankelijke, soevereine staat door gaan. Volgens de idealen van de Verlichting moest dat een democratische staat worden. Direct ontstonden er praktische problemen bij het kiezen van een president. Zo hadden de dertien staten binnen het Britse Rijk allemaal hun eigen voorrechten gehad. De meesten zagen de noodzaak van federale samenwerking, maar stonden argwanend tegen elke vorm van centraal bestuur.

Daarnaast waren de Verenigde Staten een land met slechts vier miljoen inwoners, die ook nog eens verspreid leefden over meer dan 1500 kilometer kustlijn. Er waren nauwelijks doorgaande wegen of communicatielijnen, dus een nationale verkiezingscampagne was uiterst lastig te organiseren, voor zover deze al wenselijk werd geacht. Onder invloed van enkele Britse denkers zoals Henry St. John Bolingbroke, twijfelden sommigen Amerikanen daar sterk aan.

Constitutinal Convention

Toch moest de president op een of andere manier een mandaat van het volk hebben. Bij het aannemen van de grondwet, op de Constitutional Convention die in 1789 in Philadelphia werd gehouden, moest dit probleem dringend opgelost worden. Een eenvoudige oplossing zou zijn om de afgevaardigden in het Congres de president te laten kiezen. Dat werd afgewezen, het zou het Congres teveel verdelen. Ook zouden Congresleden wel eens vatbaar kunnen zijn voor corruptie of buitenlandse inmenging.

Ook het idee om de president te laten kiezen door de wetgevende instellingen van de staten haalde het niet – al in 1789 was het de bedoeling om het federalisme beperkt te houden, de afzonderlijke staten mochten heel veel zelf beslissen. De president moest juist boven de staten staan en er onafhankelijk van kunnen optreden.

Dan toch maar in rechtstreekse verkiezingen door de Amerikaanse bevolking? Het probleem dat de schrijvers van de grondwet daarmee hadden was niet dat ze twijfelden aan de bekwaamheid van het volk om hun eigen president te kiezen. Een van de grondbeginselen was dat de stem van elke Amerikaanse burger (plantageslaven en vrouwen waren uitgesloten) vertegenwoordigd diende te zijn.

De moeilijkheden lagen er eerder in dat burgers onvoldoende kennis zouden hebben van kandidaten uit andere staten dan hun eigen. Zodoende zouden de meeste kiezers voor een kandidaat uit hun eigen staat kiezen. Op die manier kon men nooit een president kiezen met een mandaat ruim genoeg om het hele land te leiden. En zelfs als dat wel het geval was zouden de grootste staten een oneerlijk overwicht hebben.

Twee stemmen

Om al deze problemen te overkomen bedachten de opstellers van de grondwet een tussenoplossing. Elke staat mocht een aantal kiesmannen afvaardigen gelijk aan het aantal vertegenwoordigers in het Huis van Afgevaardigden (afhankelijk van inwoneraantal) plus het aantal senatoren (altijd twee). De kiesmannen brengen twee stemmen uit op de presidentskandidaten van hun keuze. Om eerder genoemde problemen met het mandaat en een overwicht van de grootste staten te voorkomen moest minimaal één stem gaan naar een kandidaat van buiten hun eigen staat.

De kiesmannen zouden bovendien niet hun stem uitbrengen in Washington maar in de staten zelf om vriendjespolitiek in de hoofdstad, corruptie en buitenlandse invloed zoveel mogelijk te vermijden. De kandidaat met de meeste stemmen in het kiescollege werd president, de tweede vice-president. De staten mochten zelf bepalen hoe ze hun lijst met kiesmannen samenstellen.

Kiesmannen werden in het begin nog wel eens indirect gekozen door lokale wetgevende macht, maar sinds het einde van de negentiende eeuw kiezen vrijwel alle staten hun kiesmannen rechtstreeks bij meerderheid van stemmen door de burgers. Op dit moment kiezen alleen de staten Maine en Nebraska een aantal van hun kiesmannen door middel van een districtenstelsel. Die staten kunnen daardoor zowel Republikeinse als Democratische kiesmannen afvaardigen, hoewel dit in de praktijk zelden voorkomt.

Partijpolitiek

Let wel, dit hele systeem werd bedacht met het idee in het achterhoofd dat zowel politieke partijen als een nationale verkiezingscampagne onmogelijk dan wel onwenselijk waren. Maar dat veranderde al snel.

Meningsverschillen onder de Founding Fathers James Madison en Alexander Hamilton over de rol van de federale overheid leidden tot de eerste politieke partijen. Hamilton richtte in 1790 de Federalistische Partij op. Als tegenwicht startte Madison in 1792 de Democratisch-Republikeinse Partij.

Tijdens de verkiezingen van 1796 ging het al mis. De Federalist John Adams won de meeste stemmen in het kiescollege en werd president. Thomas Jefferson, Democratisch-Republikein en grote concurrent van Adams, werd tweede en zou vice-president worden. Dat zorgde voor een lastige, om niet te zeggen onwerkbare situatie in het Witte Huis.

Om op de nieuwe realiteit in te spelen en het mogelijk te maken dat de president en de vice-president wel van dezelfde partij konden zijn, moesten de kiesmannen vanaf 1800 voor beide ambten aparte stemmen uitbrengen. Zo werd niet de kandidaat die als tweede eindigde vice-president, maar konden de kiesmannen een voorkeur uitspreken voor een president én zijn running mate.

Sinds deze aanpassing zijn er nog slechts enkele kleine technische wijzigen in het systeem aangebracht. Hoewel het nog steeds om het verzamelen van kiesmannen gaat, staat op de meeste stembiljetten de aanduiding ‘electors for…’ nog slechts ergens in kleine lettertjes gedrukt.

Het Amerikaanse kiessysteem in het kort:

  • De politieke partijen (of onafhankelijke kandidaten) in iedere staat leveren een kiesmannenlijst in met net zoveel namen als de staat mag afvaardigen. Leden van het Congres (de Senaat en het Huis van Afgevaardigden) zijn van de lijst uitgesloten.
  • De partijen bepalen met voorverkiezingen wie de kandidaten voor het presidentschap en het vice-presidentschap zijn. Die namen worden doorgegeven en verschijnen in elke staat op de stembiljetten.
  • Op de dinsdag na de eerste maandag in november in jaren deelbaar door 4 (dit jaar 6 november) kiezen stemgerechtigde burgers in de staten voor een van de twee lijsten met kiesmannen. De lijst die de meeste stemmen krijgt wijst namens die staat de president aan.
  • Op de maandag na de tweede woensdag in december (dit jaar 17 december) komen de kiesmannen bij elkaar in de hoofdstad van hun staat en brengen twee stemmen uit: één voor president en één voor vice-president.
  • De kiesmannen moeten voor minimaal één kandidaat uit een andere staat stemmen. De partijen zorgen daarom altijd dat hun president- en vice-president uit verschillende staten komen.
  • Beide stembussen worden verzegeld en naar Washington gestuurd. De voorzitter van de Senaat opent de bussen, telt de stemmen en verklaart de kandidaat met de meeste stemmen tot de nieuwe president.
  • Als geen kandidaat de meerderheid haalt kiest het Huis van Afgevaardigden uit de drie kandidaten met de meeste stemmen. Dit is nog nooit voorgekomen.

http://www.kennislink.nl/publicaties/de-problemen-van-de-founding-fathers

Tags

Reageren