#OverdeVloer: De glazen vloer

Glas kent vele toepassingen. De technische ontwikkelingen van de negentiende en de twintigste eeuw maakten het mogelijk meer glazen producten voor de bouw te ontwikkelen dan alleen het tot dan toe gebruikelijke vensterglas. Zo kwamen er bijvoorbeeld speciaal gevormde glazen vloertegels om kelders te verlichten en glazen stenen om vloeren mee te bedekken of van te maken.

Graniver

Glas als vloerbedekking komt tegenwoordig steeds meer in de mode, met name voor vloeren in badkamers. Vóór het interbellum was dit echter een zeldzaamheid. In Nederland kennen we een vloerbedekking uit die tijd in de vorm van tegeltjes met de benaming graniver. Graniver is een geperste glassoort, die ook wel glasgraniet of steenglas wordt genoemd.

Het materiaal is in 1921 door de NV Glasfabriek Leerdam op de markt gebracht als nieuw product. Het idee voor de productie van deze glastoepassing kwam van de inspirerende directeur Pieter Cochius (1874-1938). Door het maken van nieuwe producten probeerde hij in een zakelijk moeilijke periode het hoofd van de fabriek boven water te houden. Dit deed hij door glas, kunst en architectuur samen te brengen. Graniver was een van deze producten. In haar patentaanvraag noemde de fabriek het zelf overigens glasgraniet, maar in de praktijk werd deze term niet of nauwelijks gehanteerd.   

In deze tijd had de architect K.P.C. de Bazel nauwe contacten met de fabriek en wellicht heeft hij ook nog bemoeienis gehad met de ontwikkeling van dit product. Zeker is dat De Bazel het ook in zijn eigen gebouwen heeft toegepast. Graniver werd gemaakt door gemalen glas (meestal flessenglas) en zand te verhitten tot een temperatuur waarbij het glas smelt, maar het zand niet. Aan het mengsel werden slakken toegevoegd, een restproduct van de kolengestookte stoomtreinen, en een kleine hoeveelheid mangaan of kobalt. Een variant was een mengsel van zand, soda, kalksteen, beendermeel en kobalt. Het zand kon in dit laatste mengsel ook worden vervangen door kaolien.

Graniver is onder meer gebruikt voor geperste tegels voor vloer-, wand- en mozaïektoepassingen, maar wellicht bekender zijn de felgekleurde cactuspotten met onderzetters van de ontwerper Andries Copier (1901-1991). De vloertegels zijn onder meer begin jaren twintig door de architect H.P. Berlage toegepast in het Jachtslot Sint Hubertusop de Veluwe (afb. 1), door G.C. Bremer in het hoofdpostkantoor van de toenmalige PTT (1915-1923) in Rotterdam en door K.P.C. de Bazel in de vloer van de hal en voor vloer, wanden en plafonds in het trappenhuis van het gebouw van de de Nederlandsche Handel- Maatschappij (NHM, 1919-1926) aan de Vijzelstraat te Amsterdam.

Als wandtegel heeft het een toepassing gekregen als eenvoudige belijning in het interieur van het stationsgebouw van Naarden-Bussum uit 1925 van architect H.G.J. Schelling. Complexer is het gebruik in de vorm van een veelkleurig mozaïek zoals dat is aangebracht in een winkelpui uit 1930 aan het Koningsplein te Amsterdam naar ontwerp van de architect Harry Elte. Graniver is tot ongeveer 1940 geproduceerd en is niet meer leverbaar. Het herstel van graniver-vloeren bij restauraties levert dan ook de nodige problemen op. Voor het Jachtslot Sint Hubertus heeft de Rijksgebouwendienst nieuwe tegels laten maken bij een glasbedrijf in Amsterdam op basis van uit Amerika geïmporteerd frit, een verkruimeld glas. Deze nieuwe tegeltjes zijn niet van de originelen te onderscheiden.

Voor het herstel van de graniver-vloer in het gebouw van de Nederlandsche Handel-Maatschappij heeft men voor een andere oplossing gekozen. Hier heeft men vergelijkbare glazen tegeltjes van een glasfirma uit Venetië betrokken. Deze tegeltjes zijn wel iets dunner en wijken ook wat de structuur betreft iets af van de originele.

Prisma’s en prismategels

Een geheel ander type tegel betreft de prisma en de prismategel. In het wat verdere verleden zijn er al vloeren voorzien van lichtdoorlatend glas om de onderliggende ruimte van daglicht te voorzien. Hiervoor werd niet, zoals tegenwoordig, gebruikgemaakt van een geharde of gelamineerde glasplaat, maar van prisma's of prismategels.

De vroegst bekende toepassing van prisma's dateert al uit de zeventiende eeuw, toen men probeerde lichttoetreding in schepen te krijgen zonder hulp van bijvoorbeeld olielampen, die brandgevaarlijk waren voor zowel schip als lading. Er is al een patent voor prismaglas bekend uit 1684, dat is toegekend aan de Engelsman Edward Wyndus. Dergelijke prisma’s en prismategels vonden al vrij snel hun weg naar toepassingen op land in stoepen voor de verlichting van kelders en souterrains en, zij het in Nederland sporadisch, voor lichtdoorlatende vloeren in het interieur. Een voorbeeld van deze laatste toepassing vinden we in het eerder genoemde gebouw van de Nederlandsche Handel-Maatschappij te Amsterdam, het voormalig retraitehuis aan de Oliemolenstraat 60 te Heerlen, het pand Herengracht 380 in Amsterdam en de voormalige Ambachtsschool uit 1933 van de architecten A. Baart en L. Krook aan de Mimosastraat 1 te Zwolle. Waar de tegels in het NHM zijn geproduceerd is niet bekend. De tegels in Zwolle zijn vervaardigd door de glasfabriek Val Saint Lambert in België.

De verlichting van kelders door kelderlichten met prisma's boven koekoeken komt in Nederland op een grootaantal plaatsen voor. Helaas verdwijnen dergelijke kelderlichten in hoog tempo uit het straatbeeld. Prisma's en prismategels zijn in Engeland reeds vanaf 1871 gemaakt door Hayward Brothers en in Amerika vanaf 1897 door de Luxfer Prism Company. De Luxfer Prism Company is in 1896 opgericht als de Radiating Light Company door James G. Pennycuick om zijn patent op ‘an improvement in window-glass’ te gelde te maken. Zijn ontwerp bestond uit het aanbrengen van prisma's aan de achterzijde van een rechthoekige glazen tegel. Na twee maanden veranderde de naam in Semi-prism Glass Company en in april 1897 in Luxfer Prism Company. ‘Lux’ is Latijn voor ‘licht’, en ‘fer’ voor ‘doorgeven’.  

Een bedrijf dat Luxfer-prisma's in kelderlichten toepaste was Willem van Rijn uit Amsterdam. Kelderlichten van dit bedrijf zijn er in Amsterdam bij een café op de hoek van de Utrechtsestraat en de Herengracht, in het terras bij de buitenplaats Dennenburg te Driebergen en bij het bestuursgebouw van de Rijksuniversiteit van Groningen aan de Oude Boteringestraat 44. Behalve de Luxfer Prism Tiles werden er ook enkele varianten op de markt aangeboden, te weten Vera-Lux, Translux en Vaculith. Een belangrijke leverancier voor prisma's in Nederland was de hiervoor genoemde Glasfabriek Leerdam. Dit bedrijf produceerde ze onder de naam Vera-Lux.

Kelderlichten van deze glasfabriek zijn onder meer aangetroffen op het Kasteelplein te Breda, het Bagijnhof te Dordrecht en aan de Keizersgracht 496 te Amsterdam. Leverancier was Emile Sanders uit Amsterdam. Het bedrijf van Sanders was het centrale verkooppunt in Nederland voor al het bouwglas dat de Glasfabriek Leerdam produceerde. De kelderlichten bestaan uit een gietijzeren rooster, waar de glazen prisma's in liggen. Het grootste probleem bij deze kelderlichten is enerzijds condensatie aan de onderzijde van het glas, waardoor het ijzer waarin het is gezet gaat roesten, en anderzijds de uitzettingscoëfficiënt van het glas. Om de kelderlichten waterdicht te krijgen zijn de prisma's gewoonlijk rondom in een harde waterdichte mortel gevat, die eigenlijk het uitzetten van glas door opwarming van de zon nauwelijks toelaat. Het gevolg hiervan is een spanning in het glas, die zich uit in barsten en afschilfering.

Behalve in gietijzer zijn prisma's ook wel geplaatst in beton. De eerste toepassingen daarvan dateren al van 1907 en staan op naam van de toenmalige directeur van de Duitse fabriek van Luxfer, Friedrich L. Keppler. Dit is vanuit constructief oogpunt een duurzamere constructie. Er worden zelfs nog altijd kelderlichten van glas in beton geplaatst.

Een ander type schade dat kan optreden is de schade die te wijten is aan spanningen in het glas zelf. Dit kan optreden wanneer na het productieproces het gegoten glas niet langzaam genoeg is afgekoeld. Constructieve problemen bij kelderlichten zijn te herstellen, maar de prisma's van Vera-Lux zijn helaas niet meer te krijgen. Zij zijn eventueel wel na te maken. De prisma's van Luxfer zijn nog verkrijgbaar bij de Engelse vestiging, het huidige Luxcrete.

De glazen straat

Zelfs op de publieke straat is ook, zij het spaarzaam, glas als bestratingsmateriaal toegepast. In het begin van de achttiende eeuw werden er in Frankrijk pogingen ondernomen om glas te ontglazen, dat wil zeggen een ondoorzichtig glas te maken dat leek op porselein. Om te ontglazen, ofwel devitrificatie, neemt men een hoeveelheid helder glas, die wordt verhit tot het roodgloeiend is. Daarna wordt het heel langzaam afgekoeld en heel lang op een temperatuur gehouden waarop het net niet smelt, en net wel zacht genoeg blijft. Het verliest dan beetje bij beetje zijn helderheid. Tijdens dit proces gaat het glas van een niet-gekristalliseerde fase in de vorm van een onderkoelde vloeistof over naar een stabiele gekristalliseerde fase en gaat het steeds meer lijken op wit aardewerk en uiteindelijk op een soort porselein, ook wel glaskeramiek genaamd.

Het was met name de befaamde Franse wetenschapper René-Antoine Ferchault de Réaumur (1683-1757) die tussen 1727 en 1729 met ontglazen experimenteerde, maar zijn ‘porcelaine Réaumur’ had niet de verlangde kwaliteit. De meeste producten verlieten misvormd of gebroken de oven. Zijn ‘porcelaine’ werd niet verder ontwikkeld en raakte in de vergetelheid. Het zachte fritporselein wordt in Frankrijk nog wel eens Réaumur-porselein genoemd.

Rond 1890 nam zijn landgenoot Louis Antoine Garchey de ontwikkeling van het product weer ter hand; dit keer met meer succes. Hij slaagde er in om het glas ‘te verontglazen’ en het daarna naar willekeur te vervormen. In 1896 bouwde hij zijn eerste fabriek waarin hij onder meer straatstenen, vloertegels, wandtegels, traptreden, ornamenten voor gevels en wandversieringen maakte. Hij claimde dat het door hem ontwikkelde materiaal zo hard was als graniet en hij noemde het ook kunstmatig graniet. In 1901 was er al een tiental fabrieken dat glassteen maakte, waarvan vier in Frankrijk en de overige in andere landen, tot in Zweden en Rusland toe. Hoeveel en waar glassteen in Nederland is verwerkt is niet bekend. Voorbeelden daarvan zijn nauwelijks getraceerd. In de voormalige Groote Draaisteeg te Rotterdam was er een deel van het trottoir mee bedekt en ook dat weten we alleen maar uit geschreven bronnen.

Conclusie

Tot de verschillende materialen die voor vloeren zijn toegepast behoren - hoewel dit in eerste instantie minder voor de hand lijkt te liggen - ook diverse glassoorten. Deze toepassing dateert uit ten minste de negentiende eeuw en maakt onderdeel uit van een toenemend gebruik van glas in en om gebouwen. Door de aard van het materiaal en de situering is het echter kwetsbaar en verdwijnt het zienderogen. Reden te meer er met meer aandacht naar te kijken en te trachten het waar mogelijk te behouden.

Afbeeldingen: Onderzijde van de ‘glazen vloer’ in de voormalige Ambachtsschool aan de Mimosastraat 1 te Zwolle. De tegels zijn vervaardigd door de glasfabriek Val Saint Lambert in België, 2) Mozaïekvloer in de hal van het in 1903 gebouwde bijkantoor van Levensverzekeringsmaatschappij ‘De Utrecht’, Tweebaksmarkt 48 te Leeuwarden, 3) Kelderlicht aan de Keizersgracht 496 te Amsterdam, vervaardigd door Emile Sanders uit Amsterdam met prismategels van Vera-Lux. De gebroken prisma's laten de kwetsbaarheid van deze kelderlichten zien.

http://dbnl.org/tekst/kold006over01_01/kold006over01_01_0022.php        

Reageren