#OverdeVloer: De Mieropskameren in Utrecht, een gebouwencomplex met dubbele bodem

De Mieropskameren in Utrecht waren woningen voor alleenstaande vrouwen van goede levenswandel en zijn gebouwd in de zestiende eeuw. Bij de restauratie drie decennia geleden konden de oorspronkelijke plavuizenvloeren onderzocht worden. Door de sporen van slijtage te bestuderen kan de indeling en het verkeer in huis gereconstrueerd worden. Bovendien kwam er onder deze vloeren nog een complete vloer tevoorschijn.

De kameren

Ten westen van de Oudegracht en daarmee evenwijdig van noord naar zuid lopend ligt in de zuidelijke helft van de binnenstad van Utrecht de Springweg. De oorsprong verliest zich in de nevelen van de tijd, maar vermoedelijk is deze weg ontstaan als een verbinding tussen de vroegmiddeleeuwse nederzetting Stathe rond de Steenweg en de prestedelijke kern bij de Twijnstraat.

Na het graven van de zuidarm van de Oudegracht in 1122 ontwikkelde de Springweg zich tot een spaarzaam bebouwde achterstraat van de Oudegracht. Een ideale plek voor kloosters, zoals het klooster van de Augustijnen (het Regulierenklooster) aan de oostzijde, gesticht in de dertiende eeuw, en het Duitse Huis aan de westzijde, uit het midden van de veertiende eeuw.

Na de Reformatie, waarbij het Regulierenklooster aan de stad toekwam en als weeshuis werd ingericht, werd op het kloosterterrein langs de Springweg een reeks kameren gerealiseerd, een kamerwoningen. De financiering kwam uit een legaat van kanunnik Cornelis van Mierop. Bijzonder is dat van deze zogenoemde Mieropskameren (nu Springweg 110-130) zelfs een ontwerptekening uit 1583 bewaard is gebleven.

Toen de kameren, eigendom van het Utrechts Monumentenfonds, in de jaren 1979-1981 gerestaureerd en wat meer aan modern comfort aangepast werden, was er gelegenheid om uitgebreid bouwhistorisch en archeologisch onderzoek te doen. Gelukkig was het nog ver voor ‘Malta’, dus beide richtingen van het oudheidkundige onderzoek konden door de auteur ter hand worden genomen, wat de gerichtheid van het onderzoek en de synthese van de resultaten zeer ten goede kwamen.

Bijzonder aan de Mieropskameren is, in tegenstelling tot andere Utrechtse kameren, dat ze een verdieping hebben. Anders dan de bouwtekening van 1583 toont, bleek de indeling van de kamerwoningen niet zo regelmatig te zijn. Alleen al de plaatsing van deuren en vensters in de voorgevel wijkt behooriijk af, terwijl nr. 130 ook nog een afwijkende plattegrond heeft: het is een dieper gebouw en was dan ook ingedeeld in twee kameren. Zo kwam het totale aantal van de vrijwoningen op twaalf, een vroom getal.

Het onderzoek van de vloeren

Het archeologische onderzoek in de huizen richtte zich op oudere vloerniveaus. Gelukkig is de werkwijze bij de laatste verbouwing van 1950 nog traditioneel geweest: de nieuwe vloer kwam met een geringe peilverhoging boven de vorige te liggen. Zo werd bij het onderzoek in diverse woningen, onder deze vloer en een achttiende-eeuwse vloer, de plavuizenvloer van 1583 aangetroffen.

Deze vloer was gelegd in halfsteensverband met plavuizen van 15, 5 cm en met een rand van plavuizen van 16, 5 cm. Het compleetst was deze in nr. 112. Daar was de vloer meer dan 150 jaar gebruikt, gesleten en opgelapt. Het meest gesleten, en dus geheel vernieuwd, was de vloer bij de entree en bij de haard, en in de noordoosthoek was helemaal geen plavuizenvloer. Dit was de plek waar tot 1950 nog de bedstede was.

De aanblik van deze doorleefde vloer bracht me op de gedachte om niet alleen het patroon van de plavuizen in te tekenen, maar ook alle barsten en sporen in de oorspronkelijke specie daar waar plavuizen helemaal weggesleten waren. Het resultaat is een grafisch gebruikspatroon, dat informatie geeft over de vroegere indeling en het verkeer in huis. De grootste slijtage - en daarmee de hoogste loopfrequentie - was bij de haard en de bedstede vast te stellen. Die plaatsen hebben te maken met de belangrijkste levensbehoeften: warmte, eten (koken) en slapen. Een kuiltje bij de bedstede (ook gevonden in nr. 114 en 116) verried de plaats waar men duizenden keren het bed in- en uitgestapt was. Opvallend was ook dat de slijtagesporen naar de achterdeur intensiever waren dan die naar de voordeur. De achterdeur gaf niet alleen toegang tot het tuintje, maar ook tot het toilet en de gemeenschappelijke waterput. Daar de kameren volgens het testament van Cornelis van Mierop bedoeld waren voor alleenstaande vrouwen van goede levenswandel, zal de boze buitenwereld een gang naar de voordeur ook wat afgeremd hebben. Tussen de achterdeur en de lege hoek van de bedstede was een stuk gave vloer. Die lag onder de vroegere steektrap naar de verdieping. Ook de vloer tegenover de haard was Opvallend gaaf. Daar moet een tafel gestaan hebben met een of twee stoelen. Schuifelende voeten van iemand die daar vaak zat, hadden dit stuk vloer gedurende eeuwen plaatselijk glad gepolijst.

Ook gaaf, maar met een ruw oppervlak, was de vloer links van de haard. De ruwheid is veroorzaakt door optrekkend vocht, dat niet goed weg kon uit de plavuizen. Een aanwijzing dat hier, met de bodem op of vlak boven de vloer, een kist of kast stond. De paar centimeter brede streep over de vloer was het spoor van een verdwenen tochtportaal. Om de vloer goed schoon te houden zat bij de achterdeur een schrobputje.

Het middelpunt van de huislijke activiteiten was natuurlijk de haard. Dagelijks moest hier's morgens de as uitgeschept worden en voor het verwarmen en koken moest de haard opnieuw worden aangemaakt. Om het vuur's avonds veilig te doven zat rechts in de haard een haardpot onder de vloer, afgedekt door een plavuis met een rond gat (zoals in nr. 114 nog aanwezig). Daar kon de gloeiende as in geschoven worden.

Oudere fase: een smederij

Bij het verder uitgraven, nodig voor een nieuwe betonvloer, werd een puinlaag aangetroffen met onder meer resten van een lokale beeldenstorm. Enkele decimeters lager kwam opnieuw een complete vloer tevoorschijn. Deze bleek onder de scheidingsmuur met nr. 114 door te lopen.

Samen met andere bouwsporen in het opgaande muurwerk werd duidelijk dat de tekening uit 1583 geen bouwtekening is, maar een vérbouwingstekening van de al bestaande bebouwing die deel uitmaakte van het klooster. Tegen de noordmuur kwamen bakstenen structuren tevoorschijn die op intensief gebruik van vuur wezen. De aansluitende plavuizenvloer vertoonde eveneens slijtagesporen van een langdurig gebruik. In nr. 114 sloot daar een grotendeels bakstenen vloer op aan. Het verhaal van deze periode ging verder in nr. 116, waar muurwerk en een bestrating van een poortweg tevoorschijn kwam. Via een dichtgemetselde doorgang in de scheidingsmuur met nr. 118 kwam daar een drie treden lager gelegen plavuizen vloer in het zicht, die tot aan de scheidingsmuur tussen 120 en 122 doorliep.

De individuele huizen van 1583 hadden op dit lagere niveau plaatsgemaakt voor een samenhangend gebouw van 24 × 6, 5 meter. Dit was geen woongebouw, maar een complex met een werkplaats ter plaatse van nr. 112 en 114. De bakstenen elementen tegen de noordmuur van nr. 112 konden gedetermineerd worden als een stookplaats met asput, een bak met fijn wit zand en een fundering van een waterbak. Tegen de waterbak lag de fundering van een oventje, met losse vormstenen van een koepelgewelfje. Deels onder de muur, deels in nr. 116 vertoonde de plavuizen vloer een cirkelvormige indruk. Alles bij elkaar wees dit op een functie als smederij, waarbij de cirkelvormige afdruk overgebleven was van het basisblok van een aambeeld.

Het slijtagepatroon van de plavuizen vloer liet een druk verkeer zien tussen het aambeeld en de stookplaats. Het vuur moest op volle sterkte blijven branden en nabij het aambeeld zijn overal de bijlslagen te zien van het houthakken. Hout dat door de deur naar het binnenterrein was aangevoerd. De bakstenen vloer tussen het aambeeld en de doorrijpoort was van een paardenstalling. Van het daar gestalde paard waren kuilen in de vloer achtergebleven van het verveeld schrapen met de hoeven. Het beest zal het naast de smederij, met hooguit een houten wand als afscheiding, bij tijden tamelijk warm gekregen hebben. Gelukkig was er in de zuidoosthoek een strak gepleisterde waterbak.

Conclusie

De zorgvuldige analyse van de plavuizen en bakstenen vloeren heeft de bouw-, bewonings- en gebruiksgeschiedenis van enkele laatmiddeleeuwse kameren blootgelegd. Het in goede samenspraak met de aannemer op de juiste momenten uitgevoerde archeologische onderzoek bracht zo twee belangrijke niveaus in beeld, als stenen bladzijden met een uniek verhaal over werken en wonen in de zestiende eeuw.

Afbeeldingen: 1) Documentatietekening van de vloer van 1583 in Springweg 112 met slijtagepatroon. Latere plavuizen zijn weggelaten, 2) De vrijgelegde vloer uit 1583 van Springweg 112. Gebroeken, gave en later bijgelegde plavuizen bepalen het patroon, 3) De Mieropskameren met de situatie van 1583 en de teruggevonden situatie van voor de Reformatie: de noordelijke helft als dienstgebouw met inrijpoort van het Regulierenklooster, de zuidelijke helft als woonvertrekken, 4)  De Mieropskameren aan de Springweg te Utrecht.

http://dbnl.org/tekst/kold006over01_01/kold006over01_01_0008.php

 

Reageren