#OverdeVloer: Husly’s kunstige vloerontwerp en bestek voor de Burgerzaal van het stadhuis te Weesp (1773)

Het komt zelden voor dat een natuurstenen vloer van voor 1800 exact te dateren is aan de hand van een contemporain bestek, of andersom, dat een in een bestek omschreven natuurstenen vloer op locatie nog altijd aanwezig is. De niet eerder onder de aandacht gebrachte natuurstenen vloer in de Burgerzaal van het stadhuis van Weesp is hierop een uitzondering.

Uitgelezen kans

Door de eeuwen heen zijn natuurstenen vloeren gewijzigd, de stenen uitgebroken - soms weer hergebruikt - maar meestal verdwenen. Slechts weinig nog bestaande natuurstenen vloeren kunnen daardoor met enige zekerheid gedateerd worden. Dit geldt voornamelijk, doch zeker niet alleen, voor woonhuisinterieurs; ook de interieurs van onder meer liefdadigheidsgebouwen, stadhuizen en andere bestuursgebouwen zijn dikwijls gewijzigd. 

Typerend in dit opzicht is de verbouwingsgeschiedenis van het stadhuis van Amsterdam. Veel marmeren vloeren die tegenwoordig de zalen rond de Burgerzaal sieren, betreffen twintigste-eeuwse reconstructies van de zeventiende-eeuwse toestand, volgens de toenmalige inzichten. De vloeren waren vooral vanaf de achttiende eeuw verwijderd, of in sommige gevallen overtimmerd.

Voor natuurstenen vloeren werden voor zover bekend in het verleden zelden ontwerptekeningen vervaardigd en er zijn slechts enkele tekeningen bewaard gebleven. De belangrijkste verklaring daarvoor is dat de meeste natuurstenen vloeren van één standaardformaat steen werden gelegd en geen complexe patronen betroffen; voor het leggen van een eventueel tweekleurig patroon kon mondelinge communicatie volstaan. Anderzijds zullen de ontwerptekeningen die ooit hebben bestaan op het werk zijn ‘opgebruikt’, dan wel door de uitvoerders zijn weggegooid. De paar bekende overgeleverde vloerontwerpen zijn voornamelijk van de hand van enkele zeventiende-eeuwse classicistische architecten (Pieter Post, Adriaen Dortsman) voor wie maatverhoudingen van belang waren; dit maatwerk (lees: nauwkeurig zaagwerk) noopte tot het vervaardigen van een tekening. Helaas is geen van hun vloerontwerpen nog in situ aanwezig. Het is hierdoor lastig om een zuiver beeld te krijgen van de modieuze ontwikkeling van met name twee- of meerkleurige patroonvloeren in de zeventiende én achttiende eeuw.

Dat van de marmeren vloer van de Burgerzaal van het stadhuis te Weesp zowel het bestek als het vloerontwerp (circa 1773) bewaard zijn gebleven, is uniek en een uitgelezen kans om deze - zowel wat ontwerp als technische uitvoering betreft - bijzonder kunstige marmeren vloer apart te belichten. In dit artikel zal voornamelijk ingegaan worden op de achtergrond van het ontwerp, om vervolgens het bestek voor zich te laten spreken. Voordat we hierop verder ingaan, is het goed om een kort overzicht te geven van de bouwgeschiedenis van het stadhuis.

Het nieuwe stadhuis van Weesp

Vanaf april 1771, toen de Burgemeesteren en Vroedschap van Weesp besloten hadden het oude stadhuis te ‘verbeteren of vernieuwen’, werden Verschillende plannen ontwikkeld door meerdere architecten. Zo had Abraham van der Hart twee gevelontwerpen geleverd. Ludwig Friedrich Drück had voor 8 juni 1771 ontwerpen voor onder meer drie plattegronden geleverd ter waarde van f 500.4 Tussen het moment dat het stadsbestuur tot de overtuiging was gekomen dat algehele nieuwbouw beter was - 29 augustus 1771 - en de officiële aanstelling op 28 december 1771 van de uiteindelijk uitverkoren architect Jacob Otten Husly (1738- 1796), werden door laatstgenoemde al de eerste ontwerpen gemaakt. Husly was op 19 oktober 1771 al zo ver gevorderd met tekenen dat hij overleg noodzakelijk vond. Het werk van Husly bestond naast het leveren van de ontwerpen, waaronder alle ontwerpen voor de Verschillende vertrekken, ook uit het schrijven van alle bestekken en de bouwbegeleiding.

Op 4 januari 1772 werd de eerste steen gelegd en in het vroege voorjaar kon worden begonnen met het optrekken van het casco. Zoals gebruikelijk stond bij de bouw van het casco zeker nog niet alle decoratie aan in- en exterieur definitief vast. Wel was al duidelijk welke ruimten natuurstenen vloeren zouden krijgen.  Dit blijkt opvallend genoeg niet uit het metselaarsbestek - dat doorgaans hiervoor als bron fungeert - of het bestek van de blauwe steenhouwerij, maar uit het timmermansbestek d.d. 4 april 1772. Bij de behandeling van de balklagen en houten vloeren werd vermeld dat de Burgerzaal enkel een ‘tusschenvloer’ behoefde, omdat deze met ‘steen’ bevloerd zou moeten worden. Tevens stond onder het artikel over de ‘aardwulven’ van de begane grond genoteerd: ‘N.B. de Voorzaal wordt met steen bevloert, gelyk ook het voorhuis, de zijkamer en de keuken van den Bode’.

Op 6 maart 1773 was men zover dat de afwerking van verschillende representatieve vertrekken kon worden aanbesteed, waaronder de grote trap, de burgemeesterkamer en de vroedschapskamer. Op deze dag werd ook de ‘vloer in de voorzaal’ (= vestibule) voor f 658 aangenomen door Viervant & Beuker. Voor deze dure vloer van - in hedendaagse termen - petit-granit-stenen van circa 67, 5 bij 66, 5 cm is geen apart bestek teruggevonden in de archivalia. In de Maandelykse Nederlandsche Mercurius van oktober 1776 wordt deze vloer omschreven als van ‘vierkante blauwe gehouwen steen, met een zelfde plint rontom de muuren’. Een paar jaar na het aanbrengen daarvan moest deze vloer al weer gedeeltelijk opgebroken en aangeheeld worden vanwege de bouw van de vierschaar.  Hoewel de plaats van de vierschaar al in Husly's eerste ontwerpen was bepaald, waren de Burgemeesteren en Vroedschap kennelijk lange tijd nog niet overtuigd van de definitieve architectuur en het decoratieprogramma. Pas in 1779, na verschillende ontwerpen, werd de vierschaar ingebouwd in de vestibule van het al in gebruik genomen stadhuis. De vierschaar kreeg een fraaie gebeeldhouwde vierschaarbank van wit geaderd marmer, terwijl het vloertje werd belegd met ‘gewone’ marmeren vloerstenen in een groot standaardformaat van 24 duim. Deze vloerstenen werden overigens in het vierschaarbestek omschreven als ‘alderbeste zuijvergekante en vlakgesleepene 24 duijms witte geaderde marmere vloerstenen ten keuse van den Architect uitgezogt en bij elkander gelegt en gesorteert’.

Het bestek voor de marmeren vloer

Het interieurontwerp voor de Burgerzaal is in de loop van 1773 goedgekeurd. Het bestek van de marmeren vloer van deze zaal werd op 13 november 1773 aangenomen door de steenhouwers Jan Huyberts, Asmus Frauen en Jan Poggeman voor een som van f 1975. Kort daarop, op 21 december 1773, werd al het stucwerk aan Jacob Otten Husly zelf aanbesteed voor f 5250. Helaas is van Husly's eigen werkzaamheden geen bestek nagelaten.

Uit het bestek blijkt dat het leggen van de vloer op 1 maart diende te beginnen en maximaal een maand in beslag zou nemen. Vervolgens had de vloer twee maanden nodig om te ‘besterven’, en zou dan in juli 1774 in twee weken tijd ‘opgeslepen’ moeten worden. Mogelijk was dit de gebruikelijke procedure bij het leggen van boekgezaagde marmeren plaatvloeren en het plaatsen van marmeren lambriseringen. Het leggen van een plaatvloer was, anders dan het leggen van een paar voorgeslepen standaardtegels, specialistisch steenhouwerswerk. Het werd daarom niet aanbesteed aan een timmerman of metselaar, die zoals gebruikelijk verantwoordelijk waren voor de bouw van het casco en de eenvoudige binnenafwerking. Het is zoals al eerder aangeduid uniek om een bestek met een uitvoerige werkomschrijving voor een natuurstenen vloer te hebben, maar een bestek met zo veel technische details is wel heel bijzonder. Dankzij de gedetailleerde omschrijving in het bestek wordt nu inzichtelijk hoe dik het materiaal moest zijn, hoe bepaalde details werden ingelegd, en welke bevestigingsmaterialen daarbij werden gebruikt. De steenhouwers dienden zich exact aan Husly's instructies te houden zoals vastgelegd in tekening en bestek, evenals door enkele mallen en marmermonsters. Afwijkingen van de door Husly aangedragen monsters werden niet getolereerd; vervanging van afgekeurde steen was voor de rekening van de aannemers. Aangezien de beschrijving in het bestek overeenkomt met de uitgevoerde situatie, maar in detail afwijkt van de bewaard gebleven (ongesigneerde en ongedateerde) ontwerptekening, zal het bestek naar een tweede, aangepast ontwerp hebben verwezen, dat helaas niet bewaard is gebleven.

Het ontwerp

Husly's ontwerp voor de marmeren vloer van de Burgerzaal in het stadhuis van Weesp getuigt zowel van kennis van de klassieke Italiaanse architectuurtraktaten en de gepubliceerde Hollandsclassicistische bouwkunst, als van een moderne, laat-achttiende eeuwse geest wat betreft verfijnde detaillering en technische geavanceerdheid, of zoals beschreven staat in de Maandelykse Nederlandsche Mercurius: ‘[...] naar eenen keurigen en goeden smaak, en de juiste voorschriften der Bouwkunde opgetrokken [...]’.

De overwegend witgeaderde marmeren vloer van de Burgerzaal is zo ontworpen dat hij - als openbare, representatieve wandelplaats - de pilasters tussen de verschillende op deze ruimte uitkomende deuren en portalen harmonieus met elkaar verbindt via banden in de vloer in een afwijkende marmersoort. In de Maandelykse Nederlandsche Mercurius werd de vloer als volgt beschreven: ‘De vloer is geheel van zeer fraaye marmer, en met Compartimenten ingelegt, de banden die regulier op de Deuren en Pylasters strooken, zyn van roode marmer, die van weerszyden en langs de muuren met banden van zwarte marmer worden opgesloten. De middelparken door deeze banden omgeeven, zyn uit vier Plaaten van allerfraaiste wit en blaauw geaderde marmer, van hetzelfde blok tegen malkander gekeert, zo dat ieder Park eene regelmatige Figuur in de speling der aderen uitleverd. Rontom langs de muur gaat een groote Plint van dezelve marmer, die te gelyk tot neuten onder de Bazementen der Pylasters dient’.

De proportionering van een interieur door het verbinden of spiegelen van de wand- en plafondgeleding aan de vloer door middel van een bandpatroon was een geliefd principe uit de zeventiendeeeuwse classicistische interieurarchitectuur en werd gepropageerd in de verschillende tractaten die de belezen Husly zal hebben gekend. Zo schreef Gerard de Lairesse over vloerstenen in het hoofstuk over architectuur van zijn Groot schilderboek (1707) waarvan ook Husly een exemplaar bezat: ‘De steenen in de vloer moeten het gebouw gelyk komen, dat is te zeggen, als de kamer pilasters heeft, zo zullen de banden van de vloer daartegen aanloopen of uitkomen, 't zy dat de pilasters verre van digt aan malkander staan; moetende de zelve zodanig gelegt worden, dat zy overal een regulier figuur vertoonen, hoewel ‘er verscheidene uitstekken zijn, gelyk onder aan de deur, portaal, alcove, &c. Even als een voorzichtige tuinman zyne parken doet, dan een rond, dan een vierkant, achthoekig, enz. maakende dat ‘er altyd een overeenkomende gelykheid is die met de banden sluit. [...] In de kamers of lange gaanderyen, daar de eene zyden met de andere ongelyk zyn, is men genoodzaakt met een tussenfiguur d'eene van d'andere te scheiden: en evenwel moeten de banden, die ze sluiten, overal gelyk komen. Indien ‘er aan beide de zyden kolommen zyn, moeten de banden van ieder kolom de gaandery doorsnyden, en van d'eene aan d'andere loopen’.

Samenvattend propageerde De Lairesse onregelmatigheid in openingen en wandgeleding op te lossen door overeenkomsten tussen de vormen te benutten in de vormgeving van het vloervlak. Dit heeft Husly, getuige de wijze waarop hij de asymmetrische ruimtelijke condities heeft verzacht, duidelijk ter harte genomen. De plattegrond van de Burgerzaal kon aan de voorgevelzijde niet haaks zijn. Ook waren de deuren niet geheel symmetrisch in het wandvlak uitgelijnd. De wandvlakken konden geharmoniseerd worden door een decoratie met risalieten en pilasters. Om ook in het vloervlak een zo regelmatig mogelijke vakverdeling te verkrijgen heeft Husly in zijn ontwerp een extra band toegevoegd, die echter niet de tegenoverstaande pilasters, maar het hart van het trappenhuis met het hart van een deur aan elkaar verbindt. Het op deze wijze extra aanvullen van een op de pilastergeleding aansluitende bandverdeling heeft Husly ook elders toegepast, zoals blijkt uit een van zijn ontwerptekeningen voor een cassettenplafond in een particuliere vestibule.

De door De Lairesse onder de aandacht gebrachte onregelmatigheden als deurportalen en alkoven, of zoals te Weesp het portaal naar de Schepenenzaal, zijn in het vloerontwerp zorgvuldig geïntegreerd. Zoals blijkt uit het verschil tussen de ontwerptekening en de uiteindelijk conform bestek uitgevoerde vloer heeft Husly uiteindelijk nog geschoven met de precieze plek van de vloerbanden en wandpilasters in het gedeelte bij de schuine voorgevel. Hierdoor heeft hij extra ruimte kunnen creëren voor de omkadering van de afgeschuinde restperken en hierdoor de op de tekening ontbrekende opluistering van twee bandkruisingen met zwarte sterren in witte cirkelstenen kunnen toevoegen.

Opvallend materiaalgebruik

Het meest in het oog springende aspect van de marmeren vloer van de Weesper Burgerzaal is het rijke materiaalgebruik. Terwijl bij de meeste marmeren of andersoortige natuurstenen vloeren in het Nederlandse interieur sprake is van hooguit twee steensoorten of -kleuren, zijn voor de vloer van het stadhuis maar liefst vier steensoorten gebruikt: behalve twee soorten Carrara-marmer (venato en statuario) ook effen zwarte Namense steen en geaderd rood ‘Seremiensch’ ofwel St-Rémy-marmer.

Een bandpatroon uitgevoerd in maar liefst drie steenkleuren (wit, rood, zwart) is naast Weesp enkel bekend van de galerijen in het stadhuis van Amsterdam. Dit zou als directe verwijzing naar het Amsterdamse stadhuis opgevat kunnen worden, ware het niet dat het vloerpatroon aldaar een specifieke ordening kent die de gewelfgeleding spiegelt. Dit is in Weesp niet aan de orde. De hiërarchie van de kleurstelling te Weesp lijkt - wederom - rechtstreeks van De Lairesse te zijn overgenomen, die over de ‘schikking der drie voornaamste marmerstenen’ het volgende zegt: ‘Wij weeten dat het wit zwak en teêr is, daarby lieffelyk in 't oog, het zwart in tegendeel droevig, wreed, en onaangenaam. Stellen wij dan het zwart onder het rood, en op het rood het wit’.

Wat deze Weesper ‘bandvloer’ zo uitbundig maakt is de speciale rol van de marmertekening. De rijkgetekende bloemgezaagde venato (geaderde) Carrara-marmeren platen gecombineerd met het grillige rode St-Rémy-marmer geven een geheel ander effect dan de combinatie van het effen witte Carrara-marmer met de effen rode Zweedse Ölandsteen zoals dat ligt in het Amsterdamse stadhuis. De weinige behouden gebleven zeventiende-eeuwse marmeren, met banden verdeelde vloeren uit de jaren 1660 (Trippenhuis, Museum Ons lieve Heer op Solder) hebben nog niet die rijke marmertekening in het witte marmer, die door de Carrarezen later ‘venato di vena grossa ad uso d'Olanda’ zou worden genoemd. In hoeverre de uit blokmarmer gezaagde, met banden verdeelde vloeren naar ontwerp van Adriaen Dortsman en Philip Vingboons al bewust uit à livre ouvert gezaagde venato platen zijn samengesteld, blijft gissen. Zeker is wel dat laatstgenoemde, Philip Vingboons, in zijn tweede boek Afbeeldingen der voornaamste gebouwen (1674) wel speciale aandacht vraagt voor de kwaliteit van het marmer. Opvallend is bovendien wat Willem Goerree hierover opmerkt in diens D'algemeene bouwkunde volgens d'antike en hedendaagse manier (1681): ‘De Marmere [vloeren] staan zeer rijk en zindelijk, inzonderheit wanneer ze fray met Fazen, en Spiegels [lees: à livre ouvert], en groote Steenen in goede orden veranderlijk geordineerd zijn. Hoe ze een-kleuriger en met weinig verandering, gants zedig, en met groote Vakken, of Figuren, wel regulier geleit werden, hoe ze grootzer en de ruimte van de Salen, kamers en galderijen beter bewaren’. Hieruit blijkt dat men zich in de laatste decennia van de zeventiende eeuw wel bewust was van de esthetische kwaliteiten van de aderingen in het marmer.

Husly's ontwerp voor de marmeren vloer van het stadhuis te Weesp verwijst dus duidelijk naar de zeventiende-eeuwse traktaten. Maar er is één detail dat de vloer onmiskenbaar tot een laat-achttiendeeeuwse creatie maakt: de verrijking van het bandenkruis met een cirkelsteen van loepzuiver wit statuario marmer, ingelegd met een zwarte, achtpuntige ster (afb. 10). De kleurstelling van de dubbele rood-zwarte banden is op de kruisingen gealterneerd, waardoor de cirkel in een vierkantje ingekaderd lijkt te zijn. De ronde vorm (rozet, cirkel, ster), al dan niet in een vierkant gevat, ter accentuering van een bandenkruis of de hoeken van een omlijsting, is duidelijk geïnspireerd op het zeer invloedrijke voorbeeldboek Recueil élémentaire d'architecture (Parijs 1757-1768) van Jean-François de Neufforge. Hierin worden diverse varianten getoond van vergelijkbare verrijkingen van vloer- of plafondvlakken. Deze vormentaal was anno 1773 erg modieus en vond volop toepassing in de meubel- en interieurkunst. In andere ontwerpen heeft Husly zelfs direct hieruit geciteerd. Weliswaar kan dit detail (althans als rozet) óók worden teruggevonden in zeventiende-eeuwse ontwerpen voor bijvoorbeeld cassettenplafonds, maar er is geen enkele aanwijzing dat dit element in de zeventiende eeuw in een marmeren (band)vloer is toegepast.

Besluit

Hoewel de vele bekende effen witmarmeren vloeren in particuliere en stedelijke architectuur anders doen vermoeden, bewijst de door Husly ontworpen marmeren vloer in de Burgerzaal van het stadhuis te Weesp dat er in de late achttiende eeuw ook rijkere en meerkleurigere varianten hebben bestaan. Behalve voort te borduren op de classicistische bandvloer, zoals bijvoorbeeld Abraham van der Hart enkele jaren later in de vestibule en het trappenhuis van het Nieuwe Werkhuis te Amsterdam (1779-1782) zou doen, werden er ook fantasievollere patronen bedacht. Uit 1802 dateert een ontwerp van Matthias Soiron (1748-1834) voor een vierkleurige (!) marmeren vestibulevloer in het huis Markt 14 te Maastricht. Daarin vormt een achtpuntige ster in een cirkelsteen in een grijsmarmeren ruit het hart van een zwartomzoomde vloer met een diagonaal weefwerk van witte en rode marmeren bandjes op een zwartmarmeren achtergrond.

Afbeeldingen: 1) Burgerzaal vanuit het trapportaal recht naar voren gezien, 2) Vrij abrupt is de overgang van de marmeren vloer naar de sobere ‘Bremerstenen’ vloer van het trappenhuis, 3) Het interieur van de Burgerzaal op de bel-etage van het stadhuis van Weesp (1774), 4) Het meest in het oog springende aspect van de marmeren vloer van de Burgerzaal in Weesp is het bijzonder rijke materiaalgebruik, in maar liefst vier steensoorten. In deze op zeventiende-eeuwse Amsterdamse voorbeelden geïnspireerde ‘bandvloer’ is onder andere bloemgezaagd venato Carrara-marmer gecombineerd met het grillige rode St-Rémy-marmer.

http://dbnl.org/tekst/kold006over01_01/kold006over01_01_0014.php#199        

Reageren