#OverdeVloer: Majolica vloertegels, een overzicht

De oorsprong van majolicavloertegels moeten we zoeken in Italië. Vanuit Italië verspreidde de productie van majolica zich over West-Europa. Uitgeweken Antwerpse pottenbakkers introduceerden de tegels in de Noordelijke Nederlanden. In dit hoofdstuk worden de opkomst en verspreiding uitgebreid beschreven.

Een luxeproduct

Hoewel Cipriano Piccolpasso uit Castel Durante in zijn werk over de kunst van de pottenbakker Li tre libri dell'arte del Vasaio, dat hij schreef tussen 1548 en 1557, geen melding maakt van de techniek voor het produceren van tegels, is er in het laatste kwart van de vijftiende tot ruim de eerste helft van de zestiende eeuw in Italië toch heel wat tegelproductie geweest.

Het betrof hoofdzakelijk vloertegels, die aanvankelijk beschilderd zijn met een decoratie die zich begrenst tot één enkele tegel. Pas in een latere periode is de decoratie uitgespreid over een ruimer tegelvlak. De hier voor gebruikte metaaloxides leveren de schitterende grand-feu-kleuren blauw, oranje, groen, geel en bruin, vrijwel altijd aangebracht op een witte onderlaag van tinoxide. Prachtige voorbeelden van deze zogeheten majolica kunnen op diverse plaatsen in Italië nog in situ worden bewonderd, zoals in de kerk Santa Maria Maggiore te Spello, in de omgeving van Assisi, die 1566 is gedateerd, of in de sacristie van de San-Pietrokerk in Perugia.

Dichter bij huis kunnen we in de Koninkiijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel de vloer bewonderen uit de kapel van de familie Castracani te Scagli, te dateren rond 1560. In tal van Italiaanse musea worden dan weer losse tegels of restanten van vloeren bewaard, zoals de Perzisch aandoende steren kruistegels uit de Sint-Franciscuskerk te Deruta (1524) in het nabijgelegen Museo Regionale della Ceramica, waar ook een hele collectie fragmenten uit de loggia van de Rocca Paolina uit Perugia (1542) is tentoongesteld.

Een vloer van majolicategels was in de zestiende eeuw in Italië een luxeproduct, dat zeer werd begeerd door de hogere wereldlijke en geestelijke gezagdragers om de voorname plaatsen in hun kerken, abdijen, kapellen, paleizen en kastelen te verfraaien. Ook Frankrijk is met dit modeverschijnsel meegegaan. De catalogus van een congres over dit onderwerp, gehouden in 2000 te Bourg-en-Bresse, geeft een overzicht van de Franse majolicavloeren van de dertiende tot de zeventiende eeuw.

Een van de vele meesterwerken daar is de vloer die door Margaretha van Oostenrijk werd besteld voor haar kerk te Brou (1531-32), waarvan helaas nog slechts een fractie is overgebleven. De Spaanse productie van majolicavloeren in een achtkantschema concentreert zich in Manisès en Paterna. Spanje is veeleer bekend voor zijn productie van wandtegels en heeft een belangrijke rol gespeeld in de verspreiding van het gebruik van tegels in Noordwest-Europa.  

Productie in België

Vanuit Italië heeft de productie van majolica zich over West-Europa verspreid. Via het werk van Piccolpasso is ons de naam van Guido di Savino bekend, die zich in de eerste jaren van de zestiende eeuw in Antwerpen heeft gevestigd en daar, samen met zijn vijf zonen, majolica-schotelgoed en majolicavloeren volgens de Italiaanse techniek en stijl is gaan produceren.

Deze Guido is geïdentificeerd met de uit de archieven bekende ‘geleyerspotbacker’ Guido Andries, die zich in Antwerpen de voornaam van zijn schoonvader Andries Bollekens als familienaam heeft toegeëigend.

In zijn atelier is de welbekende vloer uit het hoogkoor van de abdijkerk van Herkenrode gemaakt, waarvan een vijfhonderdtal tegels in 1888 is aangekocht door de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. Het schema van deze vloer met achtkantpatroon is opgebouwd uit een centrale vierkante tegel waarlangs vier langwerpige zeskanttegels worden gelegd. Deze decoratieve structuur is in de vijftiende en zestiende eeuw in Europa het vaakst gebruikt voor het schikken van vloertegels en is gebaseerd op de vroege Italiaanse voorbeelden.  

De middentegel bevat een afbeelding van een dier, een persoonsbuste of een rozet van bladeren, meestal gevat in een cirkelband, en tevens veelal een hoek met stralenbundel. De zeskanten zijn gevuld met symmetrisch opgebouwde ranken, die om een vrucht of een bloem heen cirkelen, waarbij de tegel steeds een brede blauwe zoom heeft. Dit laatste element kenmerkt trouwens ook de vierkante tegels van deze vloer.

In het archief van de abdij van Averbode wordt van deze vloer het originele besteldocument bewaard van abdis Mechtilde de Lexhy, opgesteld op 25 mei 1532, voor levering van ‘paveitsel van galeyen steenen’ vóór Pasen 1533. Aan dit document zijn nadien nog heel wat interessante notities toegevoegd betreffende de wijze van levering, tussentijdse betalingen, kosten voor metselaars en transport, en zelfs vergoeding voor gebroken exemplaren.

Bij de Herkenrode-vloertegels is de afbeelding steeds begrensd binnen één enkele tegel. Dit is ook zo in de vloer die Lord William Sandys in zijn landhuis The Vyne nabij Basingstoke (Engeland) heeft laten aanbrengen. Dankzij een opvallende overeenkomst in decoratie met de tegels van Herkenrode en vermelding hierop van typisch Vlaamse namen uit toneelstukken van de rederijkerskamers kon deze majolicavloer van The Vyne als Antwerps worden bestempeld. Al deze tegels bevinden zich weliswaar nog op de plek waarvoor ze omstreeks 1520 zijn besteld, maar de oorspronkelijke plaats binnen het gebouwencomplex is niet met zekerheid bekend.

Een derde hoogtepunt van de Antwerpse majolicanijverheid bevindt zich in de kapel van Kasteel Rameyenhof te Gestel, vlakbij Lier. Door het wapenschild van de echtelieden Van Immerseel-de Lannoy, dat in het midden van de vloer in een lauwerkrans is geschilderd en gebakken in het glazuur van de majolicategels, plaatst de vloer zich duidelijk in de bewoningsgeschiedenis van het kasteel. Dit iaat toe de productie en plaatsing ervan te bepalen in 1527, net voor of omstreeks de dood van schout en markgraaf Jan van Immerseel. Deze vloer is ook de enige van Antwerpse makelij die zich nog in situ bevindt. Hij is voor 85 procent intact, en is door zijn tegelvlak dat perfect aansluit op de kapelmuren ontegensprekelijk specifiek voor deze zeshoekige kapel ontworpen. Het is bovendien de enige vloer in onze contreien waarbij de versiering zich uitspreidt over zes driehoekzones van telkens circa zestig tegels, waarbij twee types afbeeldingen alternerend voorkomen: grotesken en een herfstboeket. 

Hoewel de vloer uit Rameyenhof wat kunst en vakmanschap betreft zeker niet moet onderdoen voor voornoemde grote namen, heeft het gedetailleerde tegelonderzoek dat plaatsvond ter gelegenheid van de restauratie van de vloer in 2000, de moeilijkheden en problemen aan het licht gebracht waarmee het vroeg-zestiende-eeuwse majolica-atelier te kampen had om in een kleinbehuisd stadsatelier een vloer van 3, 6 meter diameter te fabriceren. Naast een reeks scherfkarakteristieken die gebreken in het productieproces aan het licht hebben gebracht, kunnen we aantonen dat er twee en mogelijk zelfs drie opeenvolgende bakbeurten nodig waren om het gehele kapeloppervlak tot tegen de muren te betegelen.

De decoratieve elementen op de tegels uit Herkenrode en The Vyne vinden we ook terug op de vloertegels in Fère-en-Tardenois (Aisne, Frankrijk), op de Anjum-tegels (zie verderop) en op een groot aantal geïsoleerde tegelvondsten uit de Antwerpse bodem. De Herkenrode-tegel was de creatie van Guido Andries in zijn atelier Den Salm in de Cammerstrate nemen dat dit decoratietype na zijn dood in 1541 door zijn opvolger Franchois Frans werd aangehouden. Deze hypothese wordt ondersteund door een tegelvondst van het Herkenrode-type op de site van het kasteel van Lamoraal graaf van Egmont te Zottegem en een waaier aan gelijkaardige fragmenten uit de abdijsite Ten Duinen te Koksijde (beide België).

Majolicategels in Nederland

Op het ogenblik dat in Nederland omstreeks het derde kwart van de zestiende eeuw de productie van majolicategels op gang kwam, grotendeels door uitgeweken Antwerpse ‘geleyerspotbackers’, was in Antwerpen de productie van majolicavloeren al over haar hoogtepunt heen. Voordien zijn in Nederland, voor zover bekend, geen majolicavloeren geproduceerd. De zeskante vloertegels die Dingeman Korf toewijst aan de te Anjum gelegen Holdinga State behoren, samen met de tegels die oppermaarschalk Anne de Montmorency bestelde voor de kapel van zijn kasteel te Fère-en-Tardenois, tot het Herkenrode-type. Korf heeft deze drie vloeren van elkaar kunnen onderscheiden door een verschil in tegelgrootte, die consequenties had voor de decoratie.

Een andere vloer die aan de Antwerpse majolicaproductie wordt toegeschreven is die van het Kasteel van Breda. De mysterieuze oogtegels in een gele kruisversie en een blauwe sterversie, de blauwe slingerbandtegels en de ronde rozettegels zijn voor de meeste tegelkenners zeer bekend. Algemeen wordt aangenomen dat deze majolicategels besteld zijn door graaf Hendrik III van Nassau (1483-1538) voor zijn nieuwe renaissancepaleis in Breda, waarvan de eerste bouwfase plaatsvond tussen 1536 en circa 1540-1544.

Over het karakter en de exacte ligging van de Bredase vloer is weinig bekend. De vloer is waarschijnlijk uitgebroken in 1826-1828, toen het kasteel werd ingericht als Koninklijke Militaire Academie. Hij werd als puin op het terrein en elders gestort. In de loop der jaren zijn er regelmatig tegelfragmenten teruggevonden, maar het materiaal is nooit systematisch gedocumenteerd en bovendien verspreid geraakt over meerdere collecties in Nederland. Momenteel loopt er een project waarin alle bekende stukken typologisch en technologisch worden geïnventariseerd. De uitkomst van deze inventarisatie dient als basis voor een nieuwe studie van de Bredase majolicavloer.

De eerste voorlopige resultaten leveren een verrassend beeld op van een heterogene groep majolicavloertegels, sommige met technische gebreken, andere met beperkte esthetische kwaliteiten. Een eenduidige verklaring voor de onderlinge verschillen is nog niet voorhanden, maar moet mogelijk gezocht worden in verschillende producties, of het bestaan van meerdere vloeren. Een belangrijk aandachtspunt in het onderzoek is de vraag naar de plaats en het karakter van de productie van de Bredase tegels. Sinds jaren worden de majolicategels uit het Kasteel van Breda in de literatuur toegeschreven aan het bekende atelier van Guido Andries in Antwerpen. Bij nader inzien blijken de aanwijzingen hiervoor toch erg beperkt te zijn en bovendien vatbaar voor alternatieve interpretaties.

De toewijzing aan de Antwerpse majolicaproductie roept in ieder geval meer vragen op en geeft geen verklaring voor de vaststelling dat de Bredase tegels voor wat vorm, decoratie, heraldisch kleurgebruik en techniek betreft niet aansluiten bij de bekende Antwerpse producten uit de eerste helft van de zestiende eeuw.

Een voorlopige werkhypothese gaat uit van de mogelijkheid van een Antwerpse productie, maar volgens een uniek ontwerp, dat speciaal voor de inrichting van het paleis van Hendrik III tot stand is gekomen. De majolicategels hebben, gezien hun uitgesproken karakter, ongetwijfeld deel uitgemaakt van het decoratieve programma van het paleis. Wat Antwerpen als productieplaats betreft, gaat het hier dan niet om een bestelling van Antwerpse tegels, maar om een opdracht tot het vervaardigen van een vooraf ontworpen vloer.

Een andere majolicavloer op een eliteplaats in Nederland is slechts gekend uit archivalische bron. Philips van Bourgondië (1465-1524), bastaard van Philips de Goede die in 1517 bisschop van Utrecht werd, heeft kort voor zijn dood een tegelvloer besteld bij Guido Andries. Aangezien hij op dat ogenblik verbleef in de bisschoppelijke residentie, het Kasteel van Wijk bij Duurstede, was de vloer zeer waarschijnlijk voor deze residentie bestemd.

Guido Andries belast op 7 december 1525 Cornelis Bol, mogelijk een tussenpersoon of een verwant van zijn schoonvader Andries Bollekens, om een som van 14 gulden te innen, als laatste betaling voor dit werk. In dit document wordt de vloer ‘pavensteenen’ genoemd, wat, gezien de betrokkenheid van het atelier Den Salm, een majolicavloer moet zijn geweest. Opmerkelijk is dat bij opgravingen in het kasteel nooit een tegel of fragment van deze vloer tevoorschijn is gekomen.

Wand- en vloertegels

Majolica-vloer- en wandtegels zijn in deze vroege periode niet altijd eenduidig van elkaar te onderscheiden. Een aantal elementen kan helpen bij het herkennen van vloertegels, waarbij de tegeldikte als het voornaamste criterium geldt.

Vloertegels hebben doorgaans een dikte van 20 mm en meer, wat niet uitsluit dat ons meerdere exemplaren van verschillende archeologische opgravingen op diverse plaatsen bekend zijn die met moeite 15 mm halen.

Recht afgesneden randen worden vaak ook als een bepalend kenmerk van vloertegels aangenomen. Wandtegels hebben daarentegen steeds taps gesneden randen zodat de mortel zich ook tussen de tegelvoegen kan nestelen voor een goede hechting aan de muur. Vloertegels genieten van de zwaartekracht en volstaan voor een goede hechting met mortel aan de onderzijde. Ook deze rechte randen zijn geen algemene regel, hetgeen te verklaren is door de wijze waarop de kleitegel werd gemaakt. Vroege tegels werden niet met behulp van vierkante vormraampjes gemaakt, maar met de hand gesneden langs een houten of metalen lat.

Deze werkwijze resulteerde niet alleen in steeds verschillende tegelbreedtes en tegelhoogtes, maar ook in zowel recht gesneden tegelranden - wat mogelijk de intentie was - als licht tapse randen. Dit handmatige snijden komt duidelijk tot uiting in de statistische analyses van de karakteristieken van de Rameyen-tegels.

Een derde criterium om een tegel als vloertegel te rangschikken is de eventuele aanwezigheid van glazuurslijtage, veroorzaakt door veelvuldig belopen. Nochtans zijn er meerdere situaties bekend waarbij tegels die algemeen tot het wandtegeltype gerekend worden in een tweede leven dienst gedaan hebben als vloertegel, hetgeen kan worden afgeleid uit onverwachte glazuursleet.

Indien tegels los beschikbaar zijn en niet overdadig met mortel zijn bevuild, kunnen plaatsmerken op de rug worden opgemerkt. Dit is een hulpmiddel voor de tegelzetter geweest voor het correct plaatsen van de tegels wanneer een min of meer complexe versiering zich uitspreidt over meerdere tegels.

De majolicavloer uit het atelier van Masséot Abaquesme (Rouen), gemaakt voor het kasteel van Anne de Montmorency te Ecouen, die oorspronkelijk meerdere duizenden tegels bedroeg, is opgedeeld in blokken van honderd tegels, die op de rug telkens gemerkt zijn met een groepsletter en een volgnummer. Overigens is een dergelijk nummeringsysteem ook bij wandtegeltableaus toegepast, waardoor dit criterium slechts bruikbaar is in samenhang met een of meerdere van de eerder genoemde.

Ten slotte geeft ook de decoratie mogelijk een aanwijzing. Vloertegels hebben namelijk zelden een hoekornament dat samen met drie aanliggende tegels een nieuw ornament gaat vormen, zoals dit op veel majolicawandtegels gebruikelijk is. Meestal volstaat een fragment van een dergelijk hoekornament om dit te associëren met een van de vele bekende wandtegeldecoraties, waarbij het referentiewerk De Nederlandse tegel: Decors en benamingen, 1570-1930 een belangrijk hulpmiddel vormt.

Afbeeldingen: 1) Detail van de majolicavloer in de Cappella Baglioni in de kerk Santa Maria Maggiore te Spello (1566), 2) Herkenrode-type majolicavloertegel uit de abdij Ten Duinen te Koksijde, 3) Blauwe en goudgele ‘oogtegels’ uit het kasteel van Breda. Gereconstrueerd tableau in de Egmondgalerij van de Koninklijke Militaire Academie te Breda, 4) Oogtegel in kruisvorm, oogtegel in stervorm, Collectie Breda's Museum     

http://dbnl.org/tekst/kold006over01_01/kold006over01_01_0007.php

 

Reageren