#OverdeVloer: Natuurstenen vloeren

Naast hout, keramiek en leem is natuursteen al eeuwenlang een geliefd vloeren materiaal voor vloeren. Natuurstenen vloeren behoeven weinig onderhoud en kunnen zeer lang meegaan. Om economische en logistieke redenen zijn in Nederland vooral steensoorten toegepast die gemakkelijk per schip te vervoeren waren. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de verschillende soorten natuursteen en zal worden ingegaan op hoe men in de restauratie met deze materialen is omgegaan.

Zerken, tegels en keien

Als men natuurstenen vloeren bespreekt, is het allereerst handig onderscheid te maken tussen tegelvloeren en zerkenvloeren. In veel kerkgebouwen die gebouwd zijn voor de negentiende eeuw, zijn mensen ter aarde besteld en zijn de graven met zerken afgedekt. Veel kerkvloeren bestaan dan ook geheel of gedeeltelijk uit grafzerken. Deze grafzerken zijn meestal gemaakt van een blauwe steen uit België, maar in het westen en noorden van het land komen ook veel zerken voor van Öland-steen, terwijl in het oosten naast blauwe steen ook Bentheimer en Baumbergerzandsteen is toegepast.

In kerkgebouwen treft men ook tegels aan van blauwe steen. Deze zijn doorgaans kleiner van formaat dan de zerken en bovendien meetal vierkant van vorm. Een zerk is doorgaans rechthoekig. Tegelvloeren zijn vaak in een patroon gelegd. In het koor van de Utrechtse Domkerk en Janskerk liggen vloeren in een dambordpatroon, een combinatie van Gobertange en blauwe steen.  

In stadhuizen en woningen is naast blauwe steen ook veelvuldig Öland-steen gebruikt, vaak in afwisseling met wit marmer. Het is opmerkelijk dat wit marmer in kerkgebouwen weinig voorkomt. In de Oude Kerk te Amsterdam ligt welgeteld een zerk van wit marmer, maar in de meeste kerkgebouwen ontbreekt dit materiaal volledig. Als vloertegel in overheidsgebouwen, burgerwoningen en enkele Limburgse kerken komen we het daarentegen wel tegen. Naast zerken en tegels treffen we ook keien aan als vloerafwerking. Het gaat hierbij om keien uit een nabijgelegen rivier of zwerfkeien uit zandafzettingen.

Een fraai voorbeeld hiervan bevindt zich in Kerkstraat 9 te Leveroy, Limburg. Hier is een vloer bewaard gebleven van keitjes uit de nabijgelegen Maas, van 2 tot 5 cm diameter, gelegd in een bed van leem. Het gaat om een vloer van ongeveer 35 vierkante meter in een leefruimte, waarin onder andere het jaartal 1768 is aangebracht, een aantal figuren (waaronder Maria), initialen van Christus (IHS) en een aantal symbolen (een tulp en een haan). Ook de toenmalige bewoners zijn met hun initialen aangeduid. Als bestratingsmateriaal buiten komen keien natuurlijk veel vaker voor.

Blauwe steen

De gesteentes uit de paleozoïsche sokkel, die zich uitstrekt van de Eifel over de Ardennen naar het noorden van Frankrijk, zijn in Nederland op zeer grote schaal gebruikt als materiaal voor vloertegels. Voor een belangrijk deel bestaat deze sokkel uit blauwe steen. Onder het begrip ‘blauwe steen’ wordt in België Doornikse steen, hardsteen en Maaskalksteen verstaan. Deze laatste soort staat bij ons bekend als Namense steen. De winning van al deze gesteenten is op dit moment nog maar een fractie van wat deze ooit is geweest.

In ons land wordt vooral de Belgische hardsteen toegepast die gewonnen wordt in de Ourthe-vallei, in de Condroz-streek en in de omgeving van Soignies. Deze steen wordt gekenmerkt door gelijkmatig verdeelde fossielen, meestal kleiner dan een centimeter in doorsnee, van crinoiden (kleine skeletjes van zeelelies) in een donker fond. Dit fond kan verschillen van kleur; van donkerblauw tot donkerbruin. Ook de tekening en het voorkomen van allerlei andere fossielen, naast de crinoïden, verschilt sterk per groeve en zelfs per bank die men in de groeve vindt. Al deze gesteentes zijn hierdoor erg fraai als vloersteen, en zijn bovendien ook behoorlijk slijtvast.

Minder bekend is de hardsteen afkomstig uit de Bocqvallei. De fossielen in deze steen zijn minder gelijkmatig verdeeld en hebben soms het formaat en de gelijkenis van een Chinese garnaal. Het fond van deze hardsteen is bovendien veel donkerder van kleur. Deze steen is slechts beperkt in ons land toegepast, en wel met name in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Als vloertegel is het materiaal te bewonderen in onder meer de Domkerk, de Janskerk en de Willibrorduskerk te Utrecht en op het Binnenhof te Den Haag. In al deze gevallen is duidelijk te zien dat het materiaal is gebruikt om een oudere vloer aan te vullen. In de Pieterskerk te Leiden zal deze fraaie steen ook gebruikt worden om de vloer aan te vullen in het kader van de herstelwerkzaamheden die op dit moment (2008) plaatsvinden.

Werd in de twintigste eeuw vooral hardsteen in ons land toegepast, voor die tijd was dat zeker niet zo. Veel vloeren zijn gemaakt van Doornikse steen, zwart marmer of Namense steen. Doornkise steen wordt tegenwoordig nog gewonnen in de groeve Lemay te Vaulx, vlakbij Doornik, zij het dat deze groeve in hoofdzaak dient voor het winnen van steen voor de productie van cement. In de groeve wordt uit een aantal diep gelegen banken ‘les banc “bleus”’ , een steen gewonnen die wordt verzaagd tot vloertegels. In het verleden werd deze steen aangeduid met de naam marbre de Calonne.

Geologen spreken van de ‘formatie van Antoing en Calonne’. Het is deze steen die gebruikt werd voor grafmonumenten van zeer voorname personen, bijvoorbeeld het grafmonument van vorst-bisschop Guy van Avesnes (1301-1317) in de Utrechtse Domkerk. Aan dit grafmonument is goed te zien wat de problemen bij Doornikse steen kunnen zijn: de steen is sterk gelaagd en lijkt bijna in schilfers uit elkaar te vallen. Het heeft daarmee iets weg van een leisteen. Bij de boogstenen van de Utrechtse Stadhuisbrug, aan de Vismarktzijde, is dat effect nog beter zichtbaar. Toegepast als vloertegel heeft dat soms tot gevolg dat de steen zich opdeelt doordat hij splijt.

Vaak moeilijk van de Doornikse steen te onderscheiden zijn de zwarte marmers uit België. Deze zijn op grote schaal in ons land toegepast, voor schoorsteenmantels, grafmonumenten en ook voor vloeren. Deze zwarte marmers werden gewonnen in de omgeving van Dinant, Theux, Basècles, Namen en Golzinne. In de Catharinakerk te Eindhoven, een vroeg ontwerp van Pierre Cuypers, is naar alle waarschijnlijkheid het zwarte marmer van Basècles als vloertegel gebruikt. Op dit moment is voor deze steensoort alleen nog een groeve in bedrijf in de omgeving van Golzinne-Mazy.

Het begrip Namense steen suggereert dat de gesteenten die hiertoe gerekend worden een min of meer uniforme verschijning hebben, maar niets is minder waar. In België wordt het voor ons ietwat verwarrende begrip Maas-kalksteen of calcaire de Meuse gebruikt om vergelijkbare gesteenten te benoemen. Maar de Maas is beduidend langer dan alleen het stuk tussen Dinant en Namen. Langs deze rivier vindt men bijvoorbeeld in Frankrijk de witte Franse kalkgesteenten en in Nederland de mergel. Men heeft misschien wel deze gesteenten het meest nauwkeurig te pakken onder de geologische benaming.

Bij Maas-kalksteen gaat het feitelijk om kalksteen uit het viseaan, dus de eigenlijke term zou ‘viseaankalksteen’ moeten zijn. Namen was indertijd waarschijnlijk de plaats waar deze steensoort werd verhandeld. De groeves waar de Maas-kalksteen gewonnen werd, liggen in de omgeving van Namen en Huy, soms aan de Maas, maar soms ook verwijderd van de oevers. Op dit moment wordt er ook nog een vergelijkbare steensoort gewonnen in een staatsgroeve in de omgeving van Sclayn, aan de oever van de Maas gelegen. Helaas mag deze steen niet verhandeld worden. Tevens wordt hier de donkere kalksteen gewonnen die men onder meer in Maastricht aan zo veel panden aantreft.

Deze steensoort heeft in tegenstelling tot hardsteen geen regelmatig verdeelde kleine fossielen, maar slechts enkele meer sporadisch verdeelde fossielen in een effen, vaak blauwzwart tot bruinzwart fond. Soms heeft deze steen ook witte aders. De verweringskleur van de steen houdt het midden tussen de zilvergrijze verweringskleur die men soms ziet bij Namense steen en de grijsgrauwe verweringskleur van hardsteen.

In Vinalmont wordt de calcaire de Vinalmont gewonnen, een zeer fijnkorrelige steen, die minder donker van kleur is dan bijvoorbeeld de kalksteen uit Sclayn. De verweringskleur van deze steen is zilvergrijs, waardoor deze dus goed aansluit bij de Namense steen die in het verleden veel in ons land is toegepast. De vloer van Namense steen in de lantaarn van de Domtoren is in de jaren zeventig van de vorige eeuw bijvoorbeeld vervangen door de steen van Vinalmont.

Ook wordt op dit moment nog een groeve uitgebaat in het dorpje Longpré, in de omgeving van Namen. Deze steen krijgt eveneens een lichtgrijze verweringskleur, met echter ook wat bruintinten . In  gepolijste toestand lijkt deze steen meer op een hardsteen met een hele lichte kleur, omdat deze veel meer crinoïden bevat dan een Namense steen.

Het is dus lastig een algemeen beeld te geven van de verschillende steensoorten die langs de Maas gewonnen zijn, omdat deze per groeve en zelfs per bank sterk verschillen. Dit geldt niet alleen voor het aanzien, maar ook voor de eigenschappen van de steen. Deze kwaliteitsverschillen liggen vermoedelijk ten grondslag aan het in onbruik geraken van het materiaal aan het einde van de negentiende eeuw. Uiteindelijk moest deze steen het afleggen tegen de hardsteen, die inderdaad in veel grotere hoeveelheden van gelijkmatige kwaliteit voorhanden was.

Een andere theorie die de teloorgang van de winning van deze vaak zeer zuivere kalkstenen probeert te verklaren, legt de oorzaak bij de cementindustrie die de groeven heeft overgenomen. Inderdaad valt de introductie van dit bindmiddel in de bouw ongeveer samen met het verdwijnen van het gebruik van deze steen als bouwsteen.

Bij veel vloeren is materiaal gebruikt dat zich onderscheidt van hardsteen, omdat er overal niet regelmatig verdeelde crinoïden zichtbaar zijn. Ook onderscheidt het zich van zwart marmer en Doornikse steen, omdat het niet volledig zwart is, maar bijvoorbeeld meer blauwzwart tot zelfs grijsbruin. Soms heeft het materiaal witte aders of toch sporadisch fossielen. Het is buitengewoon lastig om in deze gevallen de exacte herkomst van de kalksteen te bepalen. Men kan dan ook vaak niet anders dan dat men in minder heldere bewoordingen vaststelt dat het gaat om een viseaankalksteen, Maas-kalksteen, of Namense steen.

Een fraai gesteente voor vloeren wordt gewonnen even ten zuiden van Aken. In deze streek worden Verschillende typen steen gewonnen, die naast elkaar worden gebruikt voor het maken van vloeren met patronen. Men onderscheidt op dit moment allereerst een nagenoeg egaal blauwzwarte steen, waarin soms wat witte spieren, stylolieten (onregelmatige vlakken) of fossielen aanwezig zijn; vervolgens een grijsbruine steen, waarin ook witte spieren voor kunnen komen, maar geen fossielen; en tot slot een steen die ook wel met Eifelmarmor wordt aangeduid, met een zeer drukke tekening door de vele fossielen die het bevat. Deze steen wordt al eeuwen gebruikt voor het maken van vloeren, onder meer in dambordpatroon. In de oude abdijkerk van Cornelimünster, Duitsland, ligt een eeuwenoude vloer, waar in een dambordpatroon de donkere en lichte variant van de Aachener Blaustein naast elkaar liggen. Ongetwijfeld is dit materiaal ook in het zuiden van ons land toegepast, maar het is lastig om het te onderscheiden van de Belgische viseaankalkstenen.

Witte steen

Een materiaal dat hier niet buiten beschouwing gelaten mag worden is de Gobertange. Deze kalksteen wordt in België gerekend tot de ‘witte steen’, een groep waartoe bijvoorbeeld ook de Balegemse steen behoort. De Gobertange komt in ons land als vloertegel voor, bijvoorbeeld in de Haagse Ridderzaal. In combinatie met donkere steen is Gobertange gebruikt in het koor van de Utrechtse Domkerk en de Janskerk en in de kapellen van de Grote Kerk van Breda. Het lijkt er op dat deze steen vooral gebruikt werd als lichte tegenhanger van donkere blauwe steen uit België, voordat het witte marmer uit Italië hier op grote schaal werd ingevoerd. De Gobertanger steen is vooral te vinden in vloeren uit de late middeleeuwen.

Het materiaal wordt, zoals dat bij een sediment hoort, met liggend leger verwerkt en bij de Gobertanger steen levert dat een prachtige tekening op. De steen is opgebouwd uit laagjes wit en grijs sediment, die doorbroken wordt door wormgaten. Deze wormgaten gaan kriskras door het sediment en hebben meer een grijze kleur. In bepaalde banken levert dat het beeld op van een afdruk van een kippenpoot, en vandaar dat de steen uit deze banken dan ook de ‘patte de pouie’ wordt genoemd, kippenpoot. Andere meer hooggelegen banken leveren een steen die niet witgrijs is, maar een steen met een warmere okertint, een direct gevolg van oxiderende ijzerverbindingen. De steen uit deze banken noemt men de ‘poire’, en inderdaad gaat het hier om de warme kleur van een sappige, rijpe peer. Het materiaal wordt nog steeds gewonnen, zij het op zeer bescheiden schaal, in het dorp Melin, even ten zuiden van Jodoigne.

Wit marmer

Als zerken in kerkgebouwen treft men het zelden aan, maar in andere gebouwtypen zijn veel van de representatieve vloeren gemaakt van wit marmer uit Carrara, een stad gelegen aan de rand van de Italiaanse Aipi Apuane. Er zijn allerlei benamingen voor wit marmer. De marmers die gewonnen worden in Carrara worden onderscheiden aan de hand van de adering en de kleur van het fond. Zuiver wit marmer zonder aders werd gebruikt voor beeldhouwwerk en heet derhalve ‘statuario’. Vervolgens onderscheidt men het geaderde marmer in Verschillende soorten, waaronder de bianco Carrara C, bianco Carrara CD en bianco Carrara D. Marmer met een arabeskachtige tekening uit de Alpi Apuna wordt ‘arabescato’ genoemd. Verder onderscheidt men de Calacatta, een roomwit marmer met grijsblauwe, gele, bruine of violetkleurige aders.

Wit marmer is veel gebruikt voor bekledingen van vloeren en wanden, ondanks het feit dat het een materiaal is waar men gemakkelijk vlekken in krijgt. Als een pak suiker zuigt het materiaal vloeistoffen op, die vervolgens moeilijk te onttrekken zijn. Tegen het opnemen van vuil kan men verschillende maatregelen treffen, zoals bijvoorbeeld het gebruik van was. Bij het stellen van een marmeren vloer moet men dan ook zorg dragen dat het materiaal waarin men het marmer stelt geen verontreinigingen kan veroorzaken. Dus geen organische resten in de mortel, zoals blaadjes of tabak, en zeker geen roestend ijzer.

Wit marmer is in geheel Nederland veelvuldig gebruikt om onder meer representatieve gangpartijen van stadhuizen, openbare gebouwen en huizen voor de gegoede burgerij aan te kleden (afb. 4). De vierkante marmeren tegels of rechthoekige platen werden in het westen doorgaans op dotten kalkspecie gelegd op een bed van schelpen. Vijf dotten per tegel: vier op de hoeken en een in het midden. De schelpen dienden om de bewegingen van de onderliggende constructie (vaak van hout) op te vangen, maar het blijkt ook een vochtregulerende laag te zijn. In het zuiden en oosten van het land, waar men op staal bouwt, treft men vloeren aan die in al dan niet gestabiliseerd zand zijn gelegd.

Het Italiaanse witte marmer is bij uitstek geschikt om ‘à livre ouvert’ te verwerken. Dit spiegelende effect verkrijgt men door blokken tot platen te verzagen en deze vervolgens als het ware open te slaan.

De tekening van de naast elkaar gelegen platen zijn dan elkaars spiegelbeeld. In de rijkere achttiende-eeuwse huizen komt men dit veelvuldig tegen. Een vroeg-twintigste-eeuws voorbeeld is het stadhuis van Hilversum, een ontwerp van de architect W.M. Dudok, waar veel wanden en vloeren op deze wijze zijn bekleed. Rode en groene marmers, zoals bijvoorbeeld het Rouge Royale en de Griotte uit België of het antiek groen en Tinos-groen uit Griekenland, treft men soms als banden of motieven aan, maar geheel in dit materiaal uitgevoerde vloeren komen nauwelijks voor.

Öland

In het Paleis op de Dam te Amsterdam is naast het nodige witte marmer op grote schaal een rode kalksteen gebruikt. Deze steen is afkomstig van Oland, een eiland voor de Zweedse kust. Deze in de zeventiende eeuw veel toegepaste steensoort is 250 jaar later opnieuw op grote schaal toegepast, bijvoorbeeld in het (voormalige) Rotterdamse postkantoor op de Coolsingel uit 1923. In de achttiende en negentiende eeuw is dit materiaal nauwelijks of niet toegepast.

De steensoort kan een zeer verschillend voorkomen hebben. In het materiaal bevinden zich soms zeer grote fossielen, resten van inktvissen (belemnieten). De kleur van het materiaal kan variëren van bloedrood tot grijsgroen. Soms treft men zelfs materiaal aan waarin deze kleuren in een wolkachtige structuur naast elkaar voorkomen. In veel kerkgebouwen in het westen en noorden van ons land zijn zerken van Öland-steen te vinden, meestal van de grijsgroene variant. Slechts zelden treft men een zerk aan van rode steen. Voor vloertegels daarentegen is doorgaans wel van rode steen gebruikgemaakt.

Zandsteen

Met name in het oosten van het land komen blonde zandstenen grafzerken voor. Zelfs de erg zachte zandige kalksteen van de Baumberge bij Munster is daarvoor gebruikt. Deze zerken zijn dan ook vaak sterk versleten. In de Hervormde Kerk van Bredevoort en van Lochem bevinden zich een aantal zerken van Baumberger zandsteen waarop vrijwel geen tekst of afbeelding meer is te zien. Weliswaar in mindere mate dan de Baumberger, maar de Bentheimer zandsteen is toch ook niet echt slijtvast. In de kerk van Ootmarsum heeft men in 1970 een vloer van deze steen gelegd. Voor deze steensoort geldt helemaal dat de vloer pas mooi wordt door het gebruik. In het begin neemt de steen al het vuil op, waardoor er snel een vlekkerig geheel ontstaat.

Door het schoonmaken, belopen en de daarmee gepaard gaande slijtage en het inlopen van vuil krijgt een vloer van Bentheimer zandsteen op den duur een gelijkmatiger aanzien. Des te meer reden dus om behoedzaam om te gaan met een vloer die al enige tijd ligt.

Oberkirchner zandsteen is slijtvaster dan Bentheimer zandsteen. De steensoort is dan ook vaker gebruikt voor onderdelen die gevoeliger zijn voor slijtage, zoals bijvoorbeeld traptreden. In het kasteel van Amerongen zijn de traptreden van Oberkirchner zandsteen. In het Paleis op de Dam en in het stadhuis van Weesp (om enkele voorbeelden te noemen) treft men dit materiaal eveneens in ruime mate aan. Het gebruik van deze steen voor dit soort doeleinden gaat door tot aan het begin van de twintigste eeuw. Bijvoorbeeld de trappen en terrasvloeren in de tuin van het pand aan de Tobias Asserlaan 2 te Den Haag, thans de Japanse ambassade, zijn van Obernkirchner zandsteen. Naast blonde zandsteen kan men bij uitzondering ook rode zandsteen in historische gebouwen als vloertegels aantreffen.

In de heksenwaag te Oudewater lagen behalve vloertegels van hardsteen en Namense steen ook enkele tegels van Rode Weserzandsteen. Deze steensoort is door zijn sterke gelaagdheid te splijten tot vloertegels. In het kasteel van Amerongen liggen hiervan enkele complete vloeren. Deze steensoort heeft door zijn structuur als specifiek probleem dat het schilfers los gaat laten wanneer er met vocht zouten in komen, die vervolgens het oppervlak los kunnen drukken.

In het stadhuis van Sneek lag tot voor enkele jaren een vloer van een rode zandsteen, maar men was daar van mening dat deze vloer een risico voor de volksgezondheid met zich meebracht op basis van het Zandsteenbesluit. Vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw verbood het Zandsteenbesluit het verwerken van zandsteen, omdat het vrijkomende stof de ziekte silicose kan veroorzaken. Inmiddels weten we dat een vloer van zandsteen geen gevaar voor de gezondheid van de gebruikers vormt en het is dan ook zeer betreurenswaardig dat een historische vloer in een bijzonder monument om dit soort redenen vervangen.

Negentiende eeuw en twintigste eeuw

In de negentiende eeuw zijn er in ons land door de uitbreiding van vervoersmogelijkheden en met name door de aanleg van de spoorwegen veel nieuwe steensoorten beschikbaar gekomen. In diverse warenhuizen die gebouwd zijn tijdens het interbellum is naast Bleu Belge (een wit geaderd zwart marmer uit België) veel Comblanchien in vloeren toegepast. De Comblanchien is een leverkleurige kalksteen uit de omgeving van Dijon. In de entree van het Teylers Museum te Haarlem (1880-1885) treft men een combinatie van Comblanchien en Maaskalksteen. Bijzonder is ook het gebruik van de zogeheten Boulonnais-marmers, zoals bijvoorbeeld Lunel en Napoléon. Deze harde, polijstbare kalkstenen werden gewonnen nabij Boulogne-sur-Mer en lijken enigszins op de Comblanchien, al zijn ze wat lichter van kleur.

Schade

De toepassing van natuursteen als vloertegels kan bijzonder duurzaam zijn. Dat hangt onder andere af van de soort die men gebruikt, de wijze waarop hij is verwerkt en het gebruik. Bij historische vloeren is het materiaal en ook de wijze waarop het is verwerkt een gegeven. Het is met name het gebruik dat nog wel eens verandert, waardoor er problemen kunnen optreden. Waar men altijd in meer of  mindere mate mee te maken heeft, is slijtage.

Bij hardsteen en marmer is dit over het algemeen geen groot probleem, maar bijvoorbeeld bij zerken van Baumberger steen kan dit resulteren in het onherkenbaar raken van opschriften of reliëfs. Vloeren van slijtvastere steensoorten hebben deze problemen niet, maar kunnen toch flink beschadigd raken door onzorgvuldige omgang. Bijvoorbeeld het rijden met heftrucks in kerkgebouwen die multifunctioneel worden gebruikt voor exposities en recepties. De ervaring heeft inmiddels geleerd dat dit de nodige schade kan opleveren, zeker wanneer er sprake is van ongelijkheden in de ondergrond. Soms liggen zerken namelijk los in een zandbed, waardoor de stenen zich kunnen verplaatsen wanneer er bijvoorbeeld met een heftruck gekeerd wordt, en de voegen tussen de zerken de steen vervolgens ‘afboeren’, afbrokkelen. Maar ook een harde ondergrond kan voor problemen zorgen.

Wanneer bijvoorbeeld natuurstenen vloerplaten niet geheel aansluiten op een betonnen ondergrond, is het risico groot dat de steen bij het gebruik van zwaar materieel breekt. Het gebruik van machines die vloeren met grote hoeveelheden water reinigen moet ook worden ontraden, zowel omdat deze apparaten vaak te zwaar zijn als om redenen van het vele water dat de ondergrond kan wegspoelen. Bovendien is vocht voor het behoud van de steen niet gunstig, en soms zelfs destructief.

Restauratie: vervangende steensoorten

Enkele steensoorten die in het verleden werden gebruikt in en aan historische gebouwen zijn op dit moment niet meer of onvoldoende leverbaar. Dat geldt bijvoorbeeld voor de witte steen uit België. Deze is slechts beperkt leverbaar. Meer gangbare gesteentes zoals de Belgische hardsteen en in mindere mate de viseaankalksteen, zijn nog wel verkrijgbaar. Ook wit marmer is er voldoende.

In veel historische gebouwen zijn deze materialen gebruikt en wordt er bij restauratie wederom gebruikgemaakt van dezelfde of nagenoeg dezelfde gesteentes. In de Catharinakerk van Eindhoven heeft men recent de hiaten in de vloer ten gevolge van oorlogsschade hersteld. Hier is de vloer aangevuld met een combinatie van zwart marmer uit Mazy, calcaire de Vinalmont en Doornikse steen. Deze soorten heeft men bewust door elkaar gebruikt om de nuances van de oude vloer ook in de nieuwe vloer terug te laten keren.

Het is bijzonder lastig om bij een bestaande vloer nieuwe stukken in te passen die wat kleur betreft niet detoneren. Voor de restauratie in 2008 van de natuurstenen mozaïekvloeren in de zalen van het Haarlemse Teylers Museum heeft men lange tijd gezocht naar bijpassende steensoorten. De betreffende vloer bestaat uit een ontelbare hoeveelheid vierkante stukjes rood, wit, zwart en geel marmer van circa 20 mm. Deze zijn met engelengeduld stuk voor stuk in patronen op de vloer aangebracht in een gekleurde mortel. De steentjes bleken aangetast te zijn door zouten, waardoor een deel van het materiaal vervangen moest worden, een ander deel gerepareerd en het geheel opnieuw worden opgeschuurd. Met name het juiste gele marmer was moeilijk te vinden, maar ook de bij deze restauratie toegepaste rode en witte marmers wijken soms iets af van het oorspronkelijke materiaal.

Dergelijke verschillen zijn vrijwel niet te vermijden, maar zeker met een goede bijpassende mortel (die ook een flink deel van de kleur van de vloer bepaalt) is tot een goed eindresultaat te komen. De voorbereiding van deze restauratie in Haarlem heeft lange tijd in beslag genomen, zowel om de juiste mortel te bepalen als de juiste natuursteen. Het resultaat mag er zijn.

Bij geheel nieuwe vloeren heeft men nogal eens de vrijheid genomen om een compleet nieuw materiaal te introduceren. In de Rotterdamse Laurenskerk heeft men bij de restauratie na de Tweede Wereldoorlog gekozen voor vloertegels van een Italiaanse travertijn. Hier kan men duidelijk zien dat het om een twintigste-eeuwse vloer gaat. Travertijn is een steen die in de decennia na de Tweede Wereldoorlog op grote schaal is gebruikt, maar inmiddels alweer minder wordt toegepast. Op dit moment is het nog niet goed in te schatten, maar het kan zeker zo zijn dat over enkele decennia deze tamelijk unieke kerkvloer gewaardeerd zal worden juist omdat dit materiaal zo weinig gangbaar is. Het levert nu echter problemen op, omdat de dunne tegels op een harde ondergrond niet berekend zijn op het huidige intensieve gebruik.

Veel tegels zijn inmiddels al vervangen. Het is daarbij zeer lastig om tegels met de juiste kleur en tekening te vinden. In de O.L.V. Kerk te Zwolle is omstreeks 1980 een vloer in het schip en de beide transepten gelegd van Italiaanse basalt, een zeer slijtvaste, donkere steen. In de viering heeft men Westerwald-trachiet gebruikt. Beide steensoorten zijn ongebruikelijk als vloer in een historisch gebouw en dus duidelijk herkenbaar als eigentijdse ingrepen, in dit geval een idee van architect Theo Verlaan.

De toepassing van deze materialen, die in het verleden niet voorkwamen, maakt het natuurlijk wel mogelijk dat iemand met kennis van natuursteen direct kan zien dat het om een vloer uit een bepaalde periode gaat. Of een vloer van een dergelijk afwijkend materiaal ook daadwerkelijk passend is in deze gebouwen, is op dit moment moeilijk te beantwoorden, omdat we nu het verschil tussen het oude en nieuwe materiaal nog te veel ervaren.

Voor de generaties na ons zal dit onderscheid minder scherp worden, zeker wanneer steensoorten als travertijn reeds lange tijd uit de mode zijn geraakt.

Restauratie: bewerking

Het uiterlijk van een natuurstenen vloer wordt niet alleen bepaald door de steensoort, maar minstens zo belangrijk is de wijze waarop de steen is bewerkt. Vloertegels zijn gezaagd of op maat gehakt. Soms is de steen afgewerkt met een frijnslag of een scharreerslag, maar in de meeste gevallen is de steen geschuurd. Op deze wijze komt ook het materiaal het meest tot zijn recht.

Vloertegels worden doorgaans gezoet, niet gepolijst, om de eenvoudige reden dat men in een gepolijst oppervlak werkelijk elk krasje ziet en bovendien heeft een zachte eiglans meestal meer te maken met het historische beeld dan een glimmende gepolijste steen die als een spiegel op de vloer ligt.

Door de combinatie van de wijze waarop het loopvlak is gemaakt en versleten heeft een oude vloer een oppervlak verkregen dat niet gemakkelijk te reproduceren is. Het inpassen van nieuwe tegels in een oude vloer is dus niet alleen lastig vanwege het afwijkende materiaal, maar ook het afwijkende oppervlak vormt een probleem. Zelfs de voegen van een gezaagde tegel werken als storend in een vloer waar de voegen minder strak zijn. Dit kan iets voorkomen worden door de kanten van een randslag te voorzien en de randen met de hand iets rond te schuren.

Dat wil overigens niet zeggen dat het resultaat van het gebruik van moderne machines niet te waarderen is. Het oppervlak van een gezaagde tegel steekt erg af bij een oud versleten exemplaar, maar een complete vloer van gezaagde tegels kan heel fraai zijn. Bij het station Berchem te Antwerpen is het plein onlangs heringericht. Hierbij zijn hardstenen platen toegepast die gezaagd zijn met raamzagen, een techniek die wordt gebruikt voor het verzagen van blokken tot platen bij de hardsteengroeves.

Het onregelmatige patroon levert een heel eigen beeld op. De enorme platen Naamse steen die bij de restauratie van de Utrechtse Domtoren aan het begin van de vorige eeuw zijn gebruikt als afdekkers op de omlopen vertonen nog steeds sporen van de draadzaag. Niet alleen door afwijkend materiaalgebruik, maar ook door een andere bewerking blijft een ingreep dus dateerbaar.

Selectie

Het is belangrijk dat men niet alleen kiest voor een bepaalde soort steen, maar ook dat er afspraken worden gemaakt over de kwaliteit van het materiaal. In het bestek voor de vloer van het stadhuis van Weesp uit 1773 zijn al heel duidelijk bepalingen opgenomen over de kwaliteit van de steen.

Er staat bijvoorbeeld in dat de steen geen ‘brand’ mag bevatten, hetgeen er dus op wijst dat men niet graag stylolieten in de steen had, bij steenhouwers beter bekend als ‘brandlagen’. Deze bepaling zal vooral van toepassing zijn geweest voor blauwe steen, waarin dit fenomeen veel voorkomt. Bij vloertegels kan dit leiden tot afbladderen van de steen, iets wat bij een vloer natuurlijk niet gewenst is. Het praatje van de verkoper als zou men dergelijke gebreken of onvolkomenheden moeten accepteren omdat het ‘een natuurproduct’ betreft, is dus niet waar. Juist omdat het een natuurproduct is, moet men selecteren. Afhankelijk van de steensoort, de groeve en de banken is vaak zelfs meer dan de helft van hetgeen gedolven wordt afval. Bij leisteen is dat zelfs bijna 90% van hetgeen er in de groeve gewonnen wordt.

Maatvoering

Vloertegels en zerken zijn er in allerlei maten. Deze maten hangen vaak samen met de wijze waarop de steen gewonnen wordt. De Gobertange-steen bijvoorbeeld werd in het verleden in ondergrondse putten gewonnen. Derhalve treft men van dit materiaal zelden grote platen aan. Bovendien zijn de banken van deze steen vaak ook opgedeeld door scheuren, hetgeen grote formaten onmogelijk maakte. Van zandsteen en hardsteen zijn de verkrijgbare afmetingen veel groter en deze worden min of meer bepaald door de afmetingen die de werktuigen aankunnen. Maar er zijn ook uitzonderingen. In het verleden zijn met name van blauwe steen bijzonder grote zerken gemaakt. In de Domkerk ligt bijvoorbeeld een oude zerk van ongeveer vijf meter lang. Zelfs met de huidige moderne uitrusting van de groeves kan een dergelijk formaat alleen met moeite worden gedolven.

Een vaak terugkerend probleem in de huidige bouw is het gebruik van te dunne platen natuursteen. Met name bij trappen uit zich dat gebrek al zeer snel door breuk, maar ook bij vloeren is doorgaans al op korte termijn schade zichtbaar.

Deze verkeerde zuinigheid is niet alleen schadelijk voor het imago van natuursteen, maar zal op den duur een vrijwel onmogelijke hoeveelheid onderhoud vragen, vergelijkbaar met de problemen die nu al zichtbaar zijn met gevelbekledingen van natuursteen. Natuursteen kan een van de meest duurzame materialen zijn, mits juist toegepast. Dit wordt bewezen door de vele toepassingen aan historische gebouwen. Het is overigens een misverstand om te veronderstellen dat het toepassen van bijvoorbeeld natuurstenen bloktreden duurder zou zijn dan het bekleden van een betonnen trap. Als men daarbij ook de factor tijd (duurzaamheid) betrekt, is het gebruik van natuursteen zoals men dat tot het einde van de twintigste eeuw al honderden jaren deed misschien zo gek nog niet.  

Koper

In hardstenen zerken zijn naast ingelegde letters ook soms complete koperen platen ingelaten. Deze koperen platen, doorgaans zestiende-eeuws, dragen een ingegraveerde voorstelling of een tekst. Van dit soort platen zijn er nog maar enkele bewaard gebleven. Het gaafste exemplaar bevindt zich in de Grote Kerk van Breda. De zerk lag op het graf van kanunnik Willem van Galen. Drie andere platen zijn nog maar deels aanwezig. In de kerk zijn verder 48 ‘moeten’ geteld, die duidelijk maken dat daar ooit koperen platen waren ingelaten. Bij de restauratie van de vloer in de jaren negentig van de vorige eeuw heeft men in een van de moeten weer een koperen plaat aangebracht, waarin een gedicht is gegraveerd van de hedendaagse dichter Willem van Toorn. Op reversibele wijze heeft men iets van onze tijd aan de vloer toegevoegd zonder de historische vloer daarbij geweld aan te doen. Dit is bijzonder, want het valt doorgaans niet mee om een lacune te benutten om iets kwalitatiefs van onze tijd aan historisch erfgoed toe te voegen. De ingreep in Breda is vanuit het concept van de bestaande vloer bedacht en niet vanuit de behoefte om zich (ten koste van het erfgoed) te onderscheiden. Wellicht is dat een verklaring voor het slagen ervan.

Ook in de vloer van de Slotkapel te Egmond is een lacune in de vloer met koper opgevuld. In dit geval ging het om een zerk die rondom voorzien was van een profilering, waaruit was af te leiden dat deze plaat nooit bedoeld is geweest als zerk in een vloer. Het ging naar alle waarschijnlijkheid om het graf van een van de heren van Egmond. Door de profilering was er om de zerk heen een rand van iets meer dan 10 cm breed. Deze ruimte, die in doorsnede de vorm van een spie heeft, kon niet met een natuurstenen tegel gevuld worden, want in deze vorm is dat te kwetsbaar. In het verleden was de ruimte uitgevuld met mortel, maar dit was niet echt fraai en ook niet duurzaam. De ruimte is nu gevuld met een koperen strip van 4 mm dik. In de koperen strip is een tekst  gegraveerd die herinnert aan de functie van deze zerk.

Veel zerken zijn in de loop der tijd verplaatst en niet zelden is dat ongunstig geweest voor de levensduur van de zerken. Bij de Rotterdamse Laurenskerk bijvoorbeeld ligt een behoorlijk aantal zerken sinds de wederopbouw van de kerk na de Tweede Wereldoorlog buiten het gebouw, hetgeen ze geen goed heeft gedaan. In dit geval wordt gewerkt aan het terugplaatsen van de zerken in het gebouw, maar op veel andere plaatsen liggen er nog steeds binnenzerken buiten.

Lood

In de hedendaagse bouw wordt een enkele keer lood als vloerbekleding gebruikt, vooral bij trappen. Door zijn zachtheid loopt het uitstekend. Lood is gemakkelijk te smelten en te gieten. Van lood is gebruikgemaakt om het ontbrekende deel van een donkere kalkstenen zerk in de vloer van de Martinuskerk te St. Oedenrode aan te vullen. Het ontbrekende deel van de zerk is in contouren gereconstrueerd. De kleur en de structuur van het lood sluiten op een goede manier aan bij de blauwe steen.

Mortels

Het gebruik van reparatiemortels voor het herstel van natuursteen is de laatste decennia sterk toegenomen. De duurzaamheid van een dergelijke ingreep kent echter zijn grenzen. Men schiet zijn doel voorbij wanneer hele oppervlakken met een reparatiemortel worden aangesmeerd. Bovendien moet bij een dergelijke herstelling de ondergrond gezond zijn. Het aanbrengen van een reparatie op een afschilferend materiaal heeft doorgaans weinig zin. Sterker nog, het verval onder de reparatie zal in die gevallen waarschijnlijk sterk toenemen. Dit soort herstellingen vindt vooral daar plaats waar kleine stukken zijn weggevallen, meestal random een scheur of aan de rand van de plaat natuursteen. Voor grote ontbrekende stukken is het verstandig om in te boeten, in veel gevallen met dezelfde steensoort. In het verleden is in ons land veel gebruikgemaakt van lijm, niet alleen om stukken te verlijmen, maar ook om ruimte te vullen. Echter, niet alle lijmsoorten blijken even geschikt te zijn voor dit doel. Lijm op basis van polyester bijvoorbeeld is niet bruikbaar hiervoor. In het verleden werd deze lijm echter door veel steenhouwers gebruikt, omdat hij makkelijk en vooral snel te verwerken was. Epoxyhars en polyurethaanlijmen zijn veel geschikter, maar deze lijmen, die men op dit moment gebruikt, harden niet zo snel uit.

In de Grote Kerk van Breda zijn de herstellingen uitgevoerd met een op kleur gebrachte epoxyhars. Deze lijmsoort is volkomen dicht van structuur. Bij een vloer van een donkere Belgische kalksteen, zoals hardsteen of Namense steen, is deze lijm prima te gebruiken, omdat de waterhuishouding bij dit materiaal nauwelijks een rol speelt. Bij een vloer met een meer open steen (zandsteen bijvoorbeeld) is deze lijm niet bruikbaar. In die gevallen zal men eerder gebruik moeten maken van een reparatiemortel.

Glas

Een steeds terugkerend probleem bij vloeren die gebruikt worden, is de slijtage die gepaard gaat met het gebruik en daarmee onherroepelijk het verlies aan details. In sommige gevallen is een oplossing gezocht door de vloer af te dekken met een glasplaat. Het idee hierachter is dat de vloer zichtbaar blijft, maar niet verder slijt. Er is in Nederland in een aantal gevallen voor een dergelijke aanpak gekozen.

Zowel in de Augustijnerkerk te Dordrecht als de Hervormde Kerk te Goutum is een deel van de vloer afgedekt met glasplaten om verdere slijtage van de zerken te voorkomen. In de Franciscanenkerk te Maastricht is glas gebruikt om Verschillende vloerniveaus te overbruggen. In het koor van dezelfde kerk is bovendien op spectaculaire wijze de vloer door glas vervangen om lichttoetreding te creëren voor de hieronder gelegen crypte. enkele van de oorspronkelijke zerken zijn op deze glasplaat geplaatst. Hierdoor kijkt men vanuit de crypte tegen de onderzijde van deze oude zerken.

Het afdekken met glas kan ook toegepast worden uit praktische overwegingen. RACM-collega Groesgen heeft voor een soortgelijke oplossing gekozen voor een vloer van zwerfkeien in zijn huis te Geesteren.

Conclusie

Uit de talrijke voorbeelden blijkt dat natuursteenvloeren in historische gebouwen zeer duurzaam kunnen zijn, mist het juiste materiaal op de juiste manier is toegepast en er op de juiste manier mee wordt omgegaan. Het is belangrijk om bij eventuele ingrepen allereerst vast te stellen hoe de vloer in elkaar zit en hoe en waarom deze geruime tijd goed gefunctioneerd heeft. Door veranderend gebruik van een ruimte, vaak het gevolg van herbestemming, gaat de toestand van een natuurstenen vloer nogal eens in versneld tempo achteruit. Veranderde eisen die aan een gebouw worden gesteld, met name ten aanzien van het binnenklimaat, zorgen er nogal eens voor dat een historische constructie drastisch wordt gewijzigd. Men is vaak geneigd erg snel de ondervloer door beton te vervangen, terwijl de betreffende historische constructie met zand of schelpen zichzelf ruimschoots bewezen heeft. De eerste herstellingen aan historische vloeren die nog geen halve eeuw geleden op beton zijn gelegd, zijn inmiddels alweer aan restauratie toe en daaruit blijkt in ieder geval dat een wat bescheidener opstelling bij dergelijke ingrepen op zijn plaats is.

Afbeeldingen: 1) Vloertegels van wit marmer en hardsteen gecombineerd in de vloer van de hoofdentree van het Gymnasium Haganum, Den Haag, 2) Duidelijk zichtbare graafgangen in Gobertange, Prinsenkapel, Grote Kerk, Breda, 3) Natuurstenen vloer in de gang van Kasteel ter Horst te Loenen, een combinatie van witmarmer en Öland-steen.      

http://dbnl.org/tekst/kold006over01_01/kold006over01_01_0012.php

Reageren