Spaans journaal van Lodewijk Huygens

Constantijn Huygens was een van de belangrijkste figuren uit de 17e eeuw, de Gouden Eeuw. Hij was een van de grootste dichters en daarnaast secretaris van twee prinsen van Oranje: Frederik Hendrik en Willem II. Hij woonde op het Haagse Plein en in Voorburg liet hij het buiten Hofwijck bouwen, om even bij te kunnen komen van de Haagse politiek.

Met Suzanna van Baerle kreeg hij vier zonen en een dochter: Constantijn, Christiaan, Lodewijk, Philips en Suzanna. Zoon Constantijn jr. werd staatsman en natuurkundige, de tweede zoon, Christiaan, was geniaal, hij was als wis-, natuur-, sterrenkundige en uitvinder een van de leidende figuren van de zeventiende-eeuwse wetenschap.

Missie naar Spanje

De andere twee zonen zijn minder bekend. Zij blonken niet zo uit als hun oudste broers. Maar toch is er van de derde zoon, Lodewijk, wel iets overgeleverd: zijn Spaans  journaal.

Op 18 oktober 1660 vertrok de eerste officiële Staatse missie, een gezantschap, na het einde van de Tachtigjarige Oorlog naar Spanje. Twaalf jaar ervoor hadden De Nederlanden en Spanje vrede gesloten in Münster. Ze vertrokken met drie oorlogsschepen, waaronder de ‘Middelburg’ onder leiding van kapitein Willem van der Zaen, uit Hellevoetssluis en arriveerden na een paar weken in de haven van Santona, aan de noordkust van Spanje.  

Het was een zeer omvangrijk gezantschap, 90 personen in totaal. Niet minder dan drie ambassadeurs stonden aan het hoofd. De opdracht was koning Philips IV geluk te wensen met het huwelijk van zijn dochter met de Franse koning Lodewijk XIV. Het was een bezegeling in liefde van de in 1659 tussen Frankrijk en Spanje gesloten Vrede van de Pyreneeën. En met die gelukwens zou het gezantschap zijn voornaamste doel willen bereiken: het hernieuwen van afspraken op een aantal staatsterreinen.

Dagboek

Een van de drie ambassadeurs was Godard Adriaan van Reede van Amerongen en in diens gevolg was Lodewijk Huygens  in functie van buitengewoon gentilhomme. Hij had geen taak en werd ook niet betaald. Zijn meereizen hoorde bij zijn vorming, al was hij al 29 jaar. Vader Constantijn had er alles aan gedaan zijn kinderen een goede opvoeding te geven. Daarna was hij in de weer om met zijn invloed belangrijke posten te krijgen. Voor Lodewijk was dat niet erg gelukt. Hij was blij dat hij een plaatsje voor hem in het gezantschap had kunnen regelen.

Eenmaal gearriveerd in Santona werden de koetsen en zestien paarden te land gebracht. Er werd nog een muilezel gecharterd en daarna vertrok men, richting Madrid. Op 4 december was men er en het hele gezelschap verbleef er tot met mei 1661. In maart al was het gezantschap teruggeroepen: het werd allemaal te kostbaar, veel bereikt was er niet.

Lodewijk sprak Spaans, dat was zijn voordeel, hij werd nogal eens ingeschakeld bij de gesprekken op de route. Maar verder had hij niet zo veel te doen. Hij had alle tijd om zijn ervaringen in een dagboek bij te houden. Later werkte hij het uit in een grotendeels Franse tekst dat begin van deze eeuw door de Leidse historicus Maurits Ebben getranscribeerd, en vervolgens vertaald werd in het Nederlands. Het werd in 2005 uitgegeven bij Uitgeverij Walburgpers.

Primitieve tocht

Kees Fens schreef er een mooi verhaal over in de Volkskrant van 30 september 2005. We citeren Fens:

“Hij had een grote nieuwsgierigheid, naar uit sommige aantekeningen blijkt een heel goede smaak, hij had een voor een calvinistische Hollander zeer gezonde afkeer van het Spaanse katholicisme (waarvan de Gouden Eeuw, de 16e, al lang voorbij was), hij maakte van de diplomatieke reis voor zichzelf een toeristische. Wie het tot verslag omgewerkte dagboek leest, krijgt sympathie voor hem, maar toch ook niet een al te hoge dunk, want de scherpe geest van vader en broers mist hij; hij schrijft wat vlak.

Het journaal, een der vroegste Nederlandse verslagen van een reis door Spanje, kent enkele hoogtepunten. Allereerst de reis over land naar Madrid, een werkelijk primitieve tocht door een primitief land, waarbij het uithoudingsvermogen (en aanpassingsvermogen) van alle leden van het gezantschap bewonderenswaardig is.”         

Mooie jonge zuster

“De contacten, vooral met even primitieve als naïeve monniken uit de vele kloosters die zij passeren, zijn uiterst amusant. De arrogantie waarmee de Nederlanders zich gedragen is dat niet minder. Zij moeten overal het gelijk voor hun steile leer hebben gekregen. Hoogtepunt is het bezoek aan het adellijke vrouwenklooster Las Huegas.

In elk geval Lodewijk verliest zijn hart aan de nonnen en aan een mooie jonge zuster in het bijzonder. Het gezelschap laat zich uitvoerig rondleiden. Lodewijk heeft maar een oog voor de kunst en de koninklijke graven in de kerk: ‘Men zei ons dat er tegen de 52 koninklijke lichamen lagen.  Maar de levende lichamen bezorgden ons meer plezier.’” ‘Fijnzinnig is het niet geformuleerd, maar wel duidelijk’ aldus Kees Fens.

De koningin eet

“Tweede hoogtepunt is de beschrijving van het totaal geritualiseerde hofleven in Madrid. (Een dergelijke doorgeritualiseerd geheel wordt nu nog alleen zichtbaar in pauselijke audiënties in het Vaticaan.) Om alle nauwkeurige beschrijvingen van zalen, meubels, kleding, van vorsten en hofhouding  moet dit deel van het journaal historisch gezien het belangrijkst zijn.

Hoewel de audiënties bij Philips IV vrij kort zijn, staan de Nederlanders wel in aanzien. Zozeer dat ze, in elk geval Lodewijk, getuige mochten zijn van het ongewoonste ritueel: het in het openbaar eten door de koningin. Lodewijk beschrijft het bewonderenswaardig precies en zeer uitvoerig. Een citaat (de koningin heeft al een en ander verorberd): Ze sneed nogal grote stukken van een gebraden stuk kalfsvlees waarvan ze er vijf of zes achter elkaar zonder brood in een hap opat. Daarna nam zij wat brood toe. Als ze van een schotel gegeten had, schoof ze die weer weg en dan gaf men haar dadelijk een andere. (…) Zij at het meest met haar voortanden, wat onfatsoenlijk staat en haar gezicht erg deed bewegen.’

De hele maaltijd – deze wordt op eerste Kerstdag genuttigd – duurt een uur en is omgeven met hoofse rituelen. Lodewijk wordt niet moe alle kunstwerken in de paleizen en andere voorname huizen op te noemen. De verzameling van Philips IV, de grootste collectioneur onder de Spaanse vorsten is, zeer omvangrijk.”

Land in verval  

Fens: “Veel beschrijvingskunst besteedt hij overigens niet aan de werken, hij schrijft op wat hij ziet, als was het voor een catalogus. Dat is jammer, want hij was in de beeldende kunst (als in de literatuur, de architectuur en de muziek) gevormd. Met name zijn beschrijving van het bezoek aan het Escorial valt nogal tegen.  Alles wat hij beschrijft, maakt een wat vermoeide indruk. Misschien is dit de oorzaak: hij kwam uit een nieuw land terecht in een land dat politiek en cultureel in verval was. Hier, in De Nederlanden, stond alles vers in de verf, daar leken alle muren te bladderen.”

En Fens besluit: “Misschien het mooist is de laatste zin (van Maurits Ebben) van de ‘Epiloog’: ‘Over de tocht terug naar huis heeft Huygens geen informatie nagelaten, waardoor het niet mogelijk was ook dat deel van zijn reis in dit dagboek op te nemen.’”   

Later werd Lodewijk Drost van Gorinchem. Hij trouwde in 1674 met Jacoba Teding van Berkhout en samen kregen ze acht kinderen.

 

Lodewijk Huygens: Spaans journaal  - reis naar het hof van de koning van Spanje 1660 – 1661, vertaald, ingeleid en geannoteerd door Maurits Ebben, Walburg Pers, 2005 

 Kees Fens, Volkskrant 30 september 2005, ‘Dagboek van Lodewijk Huygens over Nederlandse verzoeningsreis, 1660-1661, naar en in Spanje.’

Tags

Reageren