Thérèse Schwartze op Joods Virtueel Museum

Thérèse Schwartze was een Nederlandse portretschilderes. Ze hoorde bij de Amsterdamse Joffers, een groep kunstenaressen die aan het eind van de 19e eeuw studeerden aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam. De schilderessen raakten bevriend en exposeerden samen.

Jeugd

Schwartze behoorde tot een artistieke familie. Haar vader Johann Georg Schwartze was schilder, haar zuster Georgine was beeldhouwster en de dochters van haar zuster Clara Theresia, Lizzy Ansingh en Thérèse Ansingh, werden eveneens kunstschilderessen.

Opleiding

Thérèse leerde het schildersvak van haar vader en werd van jongs af aan klaargestoomd voor het kunstenaarsbestaan. Vanaf haar tiende jaar kreeg zij dagelijks les van haar vader. Hij leerde haar niet alleen het tekenen en schilderen, maar ook plichtsbetrachting. Daarnaast bereidde hij haar voor op haar rol als kostwinner. Ook ging zij naar de Rijksacademie te Amsterdam.

Op 16-jarige leeftijd schreef zij in een brief aan haar vader: ‘Ik zal mij meer op alles toeleggen, om eens met Gods zegen met schilderen mijn eigen brood te kunnen verdienen.

Toen haar vader in 1873 overleed, Thérèse was toen 22 jaar, stond zij klaar om als kostwinner van het gezin zijn plaats over te nemen.

München

Om haar schildervaardigheden verder te ontwikkelen vertrok Thérèse in 1876 naar München om les te nemen bij Gabriël von Max (1840-1915), een Duitse schilder, docent in historisch schilderen aan de Academie van München, en Franz von Lenbach (1936 – 1904), een Duitse schilder in de realistische stijl.

Parijs

In 1880 ging ze voor de eerste keer naar Parijs om haar techniek verder te verbeteren en zich ook te laten adviseren door de naturalistische schilder Léon Bonnat (1833-1922) en Jean-Jacques Henner (1829-1905), vooral bekend vanwege zijn sfumato en claire-obscur in naaktportretten, religieuze onderwerpen en portretten. Henner had aan het eind van de 19e eeuw veel vrouwelijke leerlingen die toen nog niet terecht konden op de École des Beaux-Arts.

Wally Moes

Dit was het Parijs waar ze in 1884 met Wally Moes, een Nederlandse schilderes en schrijfster (1856-1918), enige tijd een atelier zou delen. Thérèse raakte met Wally bevriend toen ze, samen met haar, Jan Veth, Willem Witsen, Jacobus van Looy en Eduard Karsten op de Rijksacademie in Amsterdam lessen volgde bij de Nederlandse schilder en lithograaf August Allebé. Hij was er hoogleraar en directeur.

Huwelijk

In die tijd maakt ze ook kennis met Anton G.C. van Duyl (1820 – 1918), hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad. Hij zou haar grote liefde worden. Pas veel later, in 1906, trouwt Schwartze met de 23 jaar oudere man die in 1904 weduwnaar geworden was.

Vanaf het midden van de jaren tachtig werd Thérèse Schwartze steeds succesvoller. In de Franse salons hing haar werk op ooghoogte.

Emancipatie

In 1883 werd Schwartze uitgenodigd zitting te nemen in de jury van de Internationale Tentoonstelling te Amsterdam. Het was voor het eerst dat een vrouw deze eer te beurt viel. Schwartze vatte de uitnodiging op als een eerbetoon aan haar artistieke kunnen en niet als een stap in de richting van de emancipatie van de vrouw. Schwartze leek net zo min geïnteresseerd in de vrouwenbeweging als in enig ander sociaal-politiek vraagstuk.

Gouden medaille Parijs

Schwartze won in 1889 met een zelfportret in olieverf de gouden medaille op de Internationale Tentoonstelling in Parijs.

Het Koninklijk Huis

Ze portretteerde onder meer leden van de Nederlandse koninklijke familie. In 1881 kreeg zij van hen haar eerste opdracht: een portret van Koningin Emma met prinses Wilhelmina. Haar grootste en meest lucratieve opdracht voor het koningshuis was een groepsportret ter gelegenheid van de vijfde verjaardag van prinses Juliana: Koningin Wilhelmina, Prins Hendrik en prinses Juliana in historisch tenue (1915) – geïnspireerd op een schilderij van Gerard van Honthorst uit 1650. Thérèse Schwartze schilderde en tekende maar liefst 12 portretten en voorstudies van leden van het Koninklijk Huis. Haar succes bij het koningshuis droeg eraan bij dat Schwartze zelden om een opdracht verlegen zat. Tot haar dood bleef men portretten bij haar bestellen.

Succes

De bekendheid die ze hierdoor verkreeg, leidde tot steeds meer opdrachten. Thérèse Schwartze was een buitengewoon succesvol portrettiste. In korte tijd wist zij een indrukwekkende klantenkring op te bouwen, veelal bestaande uit leden van patricische families, families van adel, voorname bestuurders en bankiers, hoogleraren, directeuren en dames van stand. Als vrouwelijke kunstenares was zij een van de succesvolste artiesten van haar tijd. Haar kwaliteiten en werklust brachten haar een fortuinlijk leven met drie panden aan de Prinsengracht te Amsterdam waarvan de bovenverdiepingen functioneerden als werkruimte, kantoor en salon. In Amsterdam was Thérèse Schwartze een beroemdheid.

Netwerk

Thérèse dankte haar netwerk in de eerste plaats aan haar vader. Hij was niet alleen bevriend met geslaagde kunstenaars, zoals Jozef Israëls, Gerard Bilders en Johannes Bosboom, maar ook met leden van voorname families als die van Six, Van Lennep en Elias.

Familie Van Loon

Een van de voornaamste families in Amsterdam, de familie Van Loon, die ze via haar vader leerde kennen, zou uitgroeien tot de belangrijkste opdrachtgever. Maar liefst 15 leden van de familie, verspreid over vier generaties, lieten zich door haar vereeuwigen. Het echtpaar Van Loon-Egidius woonde aan de Keizersgracht 672, het huidige Museum Van Loon.

Bankiersgeslachten

Tot haar opdrachtgevers behoorden ook de zeer fortuinlijke leden van oude bankiersgeslachten, de zogenaamde ‘Haute Banque’: families als Van Eeghen, Labouchere, Sillem, De Marez Oyens en Heldring. Van hen, en vaak van verschillende generaties binnen de familie, ontving Thérèse veel opdrachten.

Culturele en wetenschappelijke elite

Vaak waren het bewonderaars die geld inzamelden om de portretten door haar te laten schilderen van nog een andere elite.  Namelijk zij die aan het hoofd stonden van culturele en wetenschappelijke instellingen. Met name in Amsterdam genoten de leiders van het Koninklijk Concertgebouw, de Stadsschouwburg, het Rijksmuseum en het Stedelijk museum veel aanzien. Voorbeelden zijn de portretten van Frederik Obreen (1840-1896) in 1915, directeur van het Rijksmuseum, en de wereldberoemde dirigent Willem Mengelberg (1871-1951) in 1913.

Universiteit van Amsterdam

Ook de Universiteit van Amsterdam beheert tot op de dag van vandaag een grote portretcollectie. De portretten die Schwartze schilderde van hoogleraren zijn over het algemeen vrij sober en donker van kleur. Mooie voorbeelden zijn de portretten van de hoogleraar economie N.G. Pierson (1839-1909) en in 1918 van de bioloog Hugo de Vries (1848-1935).

Succesvolle ondernemers

Daarnaast behoorden succesvolle ondernemers tot haar clientèle. Onder hen bevonden zich Anton Dreesmann (1854-1934) en diens zwager Willem Vroom (1850-1925) die in 1887 een kleding- en stoffenzaak begonnen in Amsterdam: Vroom & Dreesmann.

Een van de andere grondleggers van het Nederlands bedrijfsleven was de familie Jurgens. Anton Jurgens (1867-1954) maakte van het familiebedrijf in margarine een multinational: Unilever. Vanaf 1900 lieten diverse leden van de familie Jurgens zich portretteren.

Een opmerkelijke verschijning

Met groot gemak beweegt Thérèse Schwartze zich in de hogere kringen van de Amsterdamse samenleving; zij is bijvoorbeeld kind aan huis bij de familie Van Tienhoven-Hacke. Gijsbert Van Tienhoven (1841- 1914) was van 1880 tot 1891 burgemeester van Amsterdam.

Ook verscheen zij geregeld in de salons van vooraanstaande Amsterdamse families: Boissevain, Van Eeghen, De Marez Oyens, Hack, Van Lennep, Waller, Den Tex, Venig Meinesz, Gompertz, La Bouchère.

De professionele kunstenaar in de 19e eeuw is juist van dit milieu afhankelijk voor opdrachten.

Volgens Jan Veth, collega van Thérèse, is zij een opmerkelijke verschijning van wie een artistieke luister afstraalt:

‘Zij dwingt respect af met haar optreden vol van tegelijkertijd afwerende en meeslepende levensdurf, met haar originele slagvaardigheid, met het prestige van haar erkend talent, en met haar altijd op de bres staan waar het de eer en het gezag harer kunst gold’.

In kunstenaarskringen maakt Thérèse veel vrienden. In haar vaders atelier ontmoet zij de schilders Jozef Israëls, Paul Gabriël, Johannes Bosboom en Warnardus Bilders.

Van Kunstenaarsverenigingen is zij een graag gezien lid. Ook maakt zij deel uit van de door Jan Veth en Willem Witsen in 1885 geïnitieerde Nederlandsche Etsclub.

In de memoires van Wally Moes is te lezen dat zij en Thérèse ook in Parijs veel over de vloer komen bij kunstenaars als Henner, Puvis de Chavannes en de landschapsschilder Harpigniès – waar zij elke zaterdagavond ‘soirée’ meemaken.

Maar volgens Moes worden vrouwen toch niet volledig in het herengezelschap opgenomen. Zij gaan wel familiair met oudere kunstenaars om, maar houden geen kroegentochten met jongere collega’s; ’In mijn jeugd (ik geloof dat het nu anders is) leefden schilderessen geheel aan de buitenkant van het artiestenleven’, schrijft Wally Moes. ‘Op de academie kwamen wij weinig of niet in aanraking met jongens, zodat wij hen eigenlijk alleen van aanzien kenden. Daarna hadden wij alleen het moeitevolle werk, met al zijn hopen en vrezen, zonder de ontspanning en opfrissing, die de jonge schilders vinden in huns samenkomsten, dwaasheden en wrijvingen. Zelfs de troost van hun pijpjes voegde ons niet en lokte ons trouwens evenmin.

Haute Juiverie

Rond de eeuwwisseling woonde de helft van alle Nederlandse joden in Amsterdam. Zij maakten een steeds groter deel uit van de kapitaalkrachtigste bovenlaag. Leden van deze ‘Haute Juiverie’ bestelden dan ook veel portretten bij Schwartze. Zij schilderde bijvoorbeeld in 1911 Silvain Kahn (1857-1919) die leiding gaf aan de Nederlandse dependance van het kledingwarenhuis Hirsch & Cie. Ook de belangrijkste joodse bankier omstreeks 1900, Abraham Carel Wertheim (1832-1897), werd in 1896 door haar geportretteerd.

Honoraria

Schwartze vroeg hoge prijzen voor haar kunstwerken. Over het algemeen kregen alleen vrienden en familie soms een portret cadeau.

Gedurende haar carrière stegen de prijzen snel, met name voor de pastels. In januari 1887 kostte een pastel 450 gulden, in februari 500 en in 1891 ca. 1.000 gulden.

Haar olieverfschilderijen waren nog duurder. In 1881 lag de prijs van een olieverfschilderij tussen de 800 en 1200 gulden en in 1885 tussen de 1.000 en 1.500 gulden. Het prijsverschil tussen pastel en olieverf verdween na verloop van tijd. In 1908 moest een pastelportret zelfs 1.500 gulden (wat betreft koopkracht vandaag de dag een bedrag van ca. 16.500 euro) opbrengen, tenminste voor een borststuk. Wilde men een ‘kniestuk met handen’ dan moest men 2.500 gulden betalen.

210.000 euro

De opdrachten voor het Koninklijk Huis brachten het meest op. In 1898 moest het hof voor het portret van koningin Wilhelmina ca. 3.000 gulden betalen. In 1910 kostte het babyportret van prinses Juliana zo’n 4.000 gulden, exclusief lijst. Het groepsportret van prins Hendrik, prinses Juliana en koningin Wilhelmina zou 20.000 gulden hebben gekost, wat omgerekend naar onze tijd, gelijk is aan een bedrag van zo’n 210.000 euro.

Geconcludeerd kan worden dat Thérèse Schwartze tussen 1908 en 1910 voor haar portretten de allerhoogste bedragen kon vragen, iets wat niet overeenkwam met de populariteit die haar werk op dat moment bij critici genoot.

Kritiek en lof

Gedurende de eerste helft van haar carrière werd over Thérèse nog zeer positief geschreven. Met regelmaat verschenen er stukken over haar het in Het Algemeen Handelsblad. Haar vriendschap (en later huwelijk) met de heer Van Duyl, hoofdredacteur van deze krant, heeft daar hoogstwaarschijnlijk aan bijgedragen.

Kritiek

Naarmate de tijd verstreek kreeg zij echter steeds meer negatieve kritieken te verduren – in eerste instantie uit de kring van avant-garde kunstenaars. Vooral de Tachtigers – die een aversie hadden tegen alles dat te maken had met de rijke burgerij – konden weinig begrip opbrengen voor haar stijl en beroepspraktijk. In hun ogen waren de portretten van Schwartze hier een voorbeeld van.

Het belangrijkste verwijt echter dat Schwartze kreeg, was een zeker gebrek aan diepgang in haar werk. Zij zou erg snel te werk gaan en te zeer op haar inkomsten zijn gefixeerd.

Jan Veth

Haar collega Jan Veth heeft zich met grote regelmaat zeer kritisch over haar werk uitgelaten. Uit een vroege recensie van hem spreekt zijn irritatie:

Dat ’t mejuffrouw Schwartze zelf niet verveelt al die rijke-lui’s kinderen in pastel te vereeuwigen, begrijp ik niet, in alle gevallen, zou ik het zeer beleefd van haar vinden, er buiten noodzaak niet op elke tentoonstelling anderen mee te vervelen.’

Misschien juist omdat hij, zelf een zeer gepassioneerd portretschilder, als geen ander haar potentie zag, nam hij het Thérèse zeer kwalijk dat zij commercieel te werk ging.

Lof

Er werden ook positieve recensies geschreven over haar werk. David van der Kellen Junior prees haar, verrassend genoeg, om haar vermogen zich in te leven in haar onderwerp;

Als gij die menschen zo vervelend vindt, kent gij ze niet. Thérèse Schwartze zal ze u geheel anders doen kennen, geheel anders dan gij ze meent te kennen. Al doet zij hare beelden niet spreken, zij geeft ze juist aan elk een karakter, zijn eigen karakter, dat men den voorgestelden beter leert kennen, dan waartoe ge gewone omgang ooit de gelegenheid gaf. En dit juist is der groote verdiensten van de begaafde kunstenares: het zijn geen doode afdrukken van de natuur, die zij ons te zien geeft, neen, zij leven, men spreekt met hen, er is karakter in, elk laat u een blik slaan in zijn ziel, beter dan ooit de trouwste photographie dit kan doen.’

Joods Virtueel Museum

Thérèse Schwarze was dus een gevierde kunstenares en ze bewoog zich in de hoogste kringen. Hieruit volgde natuurlijk dat ze door veel jonge kunstenaressen als voorbeeld werd gezien. Ook in het Joods Virtueel Museum wordt haar naam meerdere malen genoemd in connectie met andere kunstenaars, zoals Marianne FrankenMartin Monnickendam en Jozef Israels en Isaac Israels.

Overlijden

Op 22 juli 1918 stierf haar echtgenoot, Anton van Duyl. Voor Schwartze, die zelf een zwakke gezondheid had en dat voor iedereen probeerde te verbergen, was het overlijden van haar echtgenoot een klap die ze niet te boven zou komen. Daarbij ging haar gezondheid snel achteruit totdat zij zelf aan een plotseling opgekomen ziekte op 23 december 1918 overleed.

Thérèse Schwartze is allerminst vergeten gestorven. Bij haar begrafenis is een grote menigte op de been om haar de laatste eer te bewijzen en vertegenwoordigers van verschillende instanties voerden het woord.

Herdenkingstentoonstelling

Voor de opening van haar herdenkingstentoonstelling op 29 maart 1919 reed heel ‘patricisch Amsterdam’ uit, zo rapporteert het Algemeen Handelsblad. De opening werd een mondain evenement genoemd waar ook lands- en stadsbestuurders bij aanwezig waren, naast coryfeeën uit het culturele leven.

Ze werd begraven op Zorgvlied. Haar grafmonument is later verplaatst naar de Nieuwe Oosterbegraafplaats te Amsterdam. Dit grafmonument komt voor in de film ‘De Prooi’ van Vivian Pieters uit 1985.

Thérèse van Duyl-Schwartzeprijs

Een half jaar na het overlijden van de schilderes werd een stichting opgericht die zich onder meer inzet voor de Nederlandse portretkunst. Sinds 1920 reikt zij de Thérèse van Duyl-Schwartzeprijs uit aan kunstenaars onder de 35 jaar.

Oeuvre

Thérèse Schwartze heeft in haar 40-jarige carrière een groot oeuvre opgebouwd. Haar oevre; schilderijen en pastels, moet worden geschat op meer dan 1000 werken.

Omdat ze meestal in opdracht van particulieren heeft gewerkt, is de verblijfplaats van veel werken niet meer te achterhalen.

Musea collecties

Werk van Thérèse is te vinden in de collecties van het Amsterdam Museum, het Rijksmuseum, Museum Van Loon, het Joods Historisch Museum te Amsterdam, Museum De Lakenhallen te Haarlem en de Universiteit van Leiden

bron: wikipedia / thereseschwartzestichting.net / rijksmuseum.nl / femartmuseum.nl
foto: Thérèse Schwartze in haar atelier op de Prinsengracht te Amsterdam

https://www.joodsvirtueelmuseum.nl/   

Reageren