Voor serieuze Romeinse architectuur hoef je niet naar het Zuiden

 “Het moet een indrukwekkend gezicht zijn geweest voor de Bataven die vanuit de vlakte van het stroomgebied van de Rijn en Waal, tegenwoordig de Ooijpolder, opkeken naar de stuwwal in het zuiden”, zegt Kees Peterse. “Ze zagen iets wat buiten hun voorstellingswereld lag, een wit bepleisterd gebouw met een zuilenhof ervoor en - als de zon in een bepaalde stand scheen - flikkerend vensterglas in de ramen.” Het was de commandantswoning, het praetorium, van de Romeinse legerplaats op het Kops Plateau in Nijmegen.

Het gebouw, symbool van de Romeinse ambitie in onze streken, fungeerde als “de ogen van de Romeinen”. De hele rivierdelta was zichtbaar en bij helder weer de opstuwing aan de andere kant bij het huidige Arnhem. Peterse heeft de woning tot in de puntjes gereconstrueerd. Het stond in maquettevorm tentoongesteld en was in computeranimatie te zien in Museum Het Valkhof in Nijmegen.

Het legerkamp werd aangelegd rond 10 voor Chr. vanwege een oorlog die de Romeinen met de Germanen voerden die tot 16 na Chr. zou duren. Niet alleen in Nijmegen werd een legerkamp aangelegd, ook langs de Rijn werden diverse legerkampen gebouwd. Vooral ook vanwege de uitzonderlijk grote omvang van de commandantswoning in verhouding tot het totale fort, wordt verondersteld dat in Nijmegen niet een gewone legereenheid zou zijn gehuisvest, maar de legerleiding zelf die op het Kops Plateau een centrale commandopost zou hebben ingericht. Bekend is dat de leiding in de oorlog berustte bij leden van de keizerlijke familie. Als deze theorie juist is, kennen we ook de namen van enkele mogelijke bewoners van het praetorium: Drusus, zijn broer Tiberius (keizer van 14 tot 37 na Chr.) en Germanicus, zoon van Drusus.

Het gebouw heeft een mediterrane allure. Peterse onderschrijft dit. “De Romeinse officieren kwamen uit belangrijke families. Ze namen hun wooncultuur mee. De Romeinse huizen hadden een hoog voorzieningenniveau. De ramen hadden vensters, de deuren hadden scharnieren en sloten. Er was zelfs een waterleiding met koud en warm water en sommige vertrekken hadden vloer- en wandverwarming.”

De commandantswoningen die in diverse legerplaatsen gebouwd werden, blijken sterke overeenkomsten te vertonen met luxe woonhuizen uit dezelfde tijd in Italië. Peterse startte zijn reconstructie met een plattegrond die door archeologen was vastgesteld. Op basis van de plattegrond en sporen van paalfunderingen, scherven en bouwfragmenten is hij gaan passen en meten, deduceren en combineren.

Vaste patronen

De Romeinse architectuur kent vaste patronen, vaste verhoudingen van lengte, breedte en hoogte. Vitruvius, dé auteur van de Romeinse bouwkunde, schreef: “De lengte van de eetkamer is gelijk aan tweemaal de breedte en de hoogte is de helft van de som van de breedte en de lengte.” Peterse, die niet alleen archeoloog, maar ook bouwkundige is, en dus alles weet van afstanden en verhoudingen, heeft juist dit aspect opgepakt als uitgangspunt van het reconstructieproces. Ervaring had hij al opgedaan in Pompeii waar hij een aantal woningen heeft gereconstrueerd op basis van eenzelfde proces van meten, vergelijken en logisch nadenken. “Een onlogische oplossing van een onderdeel van de reconstructie moet ik meteen verwerpen: als bij de reconstructie van een Romeins gebouw een zakgoot (een goot tussen twee dakvlakken) ontstaat, dan verwerp ik die omdat in ons klimaat zich sneeuw in een zakgoot kan ophopen, dat bij smelten naar binnen zou dringen.”

Na drie jaar werken kon Peterse een exacte invulling geven van de commandantswoning met een atriummet waterbekken, de formeelrepresentatieve ruimten, de eetvertrekken, de zuilenhof en het privéverblijf van de commandant.

Tiende Legioen

In het jaar 71 kwam het Tiende Legioen, de Legio X Gemina, met 5000 manschappen naar Nijmegen. De Bataven onder leiding van Julius Civilis waren in het jaar 69 in opstand gekomen en het gebied moest worden gepacificeerd. Het aanvankelijk houten kamp werd twintig jaar later veranderd in een stenen vesting. Er waren barakken voor soldaten, luxere woningen voor de officieren, maar ook werkplaatsen voor smeden en andere handwerkslieden, sanitaire voorzieningen, een ziekenhuis, een herberg, een marktplaats en een arena.

Midden in het kamp stond het hoofdkwartier, de principia. In Museum Het Valkhof toont Kees Peterse mij de reconstructie. Ik zie een werkelijk indrukwekkend gebouw met een grote ontvangstpoort die een zuilenvoorgang bekroont, een voorplein met zuilengangen, een grote ontvangstruimte in twee bouwlagen, de basilica, met in het midden een uitbouw met het vaandelheiligdom met de legioensadelaar, het vaandel, het eigen legioensteken en een dertigtal veldtekens van de verschillende eenheden binnen het legioen. Ook hier begon Peterse met het eenvoudige meetwerk. “Er zijn veel bouwsporen gevonden, onder andere kapiteeldelen. Als je eenmaal een kapiteeldeel vindt kun je het hele kapiteel reconstrueren. En dan kun je vervolgens de zuil reconstrueren. Weet je de diameter van de zuil dan weet je automatisch de hoogte ervan. Dat is een verhouding van 1 : 10. Bij een zuil hoort een bepaald balkwerk. En op basis van de fundering kun je de breedte van de muren vaststellen en zo kom je langzaam maar zeker, op basis van het maatsysteemtot een totale reconstructie.”

Dat Peterse de archeologische en de bouwkundige benadering combineert is een groot voordeel. Als voorheen archeologen hun werk in beeld vastlegden was het resultaat vaak een tekening die vrij schetsmatig was en veel oningevuld liet. Terwijl juist het plaatje het meest beklijft en vaak een eigen leven gaat leiden. Op basis van Peterse’s werk is de reconstructie tot in details zichtbaar, mét de zwart-witte tegels op de vloeren, de rode muren, het standbeeld van Trajanus op het voorplein, de pilaren, de inval van het zonlicht en de schaduwwerking die het mediterrane karakter van het gebouw nog eens versterkt. Dát telt voor het grote publiek, dat in grote getale kennis heeft gemaakt met de tentoonstelling, die zelfs met een half jaar verlengd is geweest. “Dit doet mij erg goed”, zegt Peterse. Terwijl wij de maquettes bestuderen lopen tientallen schoolkinderen, aangevoerd door een klasgenoot met nagemaakte legioensvaandels van het Tiende Legioen Gemina langs ons heen. “Er is niet alleen veel aandacht van de vakwereld en de pers, maar je merkt ook dat de Nijmegenaren van alle leeftijdsgroepen anders gaan kijken naar hun eigen stad.”

Om het beeld compleet te krijgen rijd ik met Kees Peterse naar de bewuste plek. Omhoogrijdend over de Beekmansdalseweg de stuwwal op naar de Broerweg, wijst hij rechts de plek aan waar de muren van het kamp van het Tiende Legioen stonden. We rijden naar links naar het Kops Plateau waar de Commandants-woning stond. Nu is het een groot leeg grasveld, van opgravingen is niets meer te zien. De Romeinen hebben het goed gezien. Geen beter (en mooier!) uitzicht de rivierdelta in dan hier. We rijden terug en lopen naar de tuin van de School voor Fysiotherapie op de Hunerberg.

Daar zie ik de enige zichtbare rest van wat eens de belangrijkste vesting van de Romeinen in onze Lage Landen was: stenen van een waterput die in een kom in het grasperk achter de school liggen. Peterse toont me de sleuf in iedere steen waarin ijzers gestoken kunnen worden om de steen op te halen. “De put was overkoepeld door een piramide-achtig dak”, vertelt hij me.

Het is tijd voor een conclusie. “Belangrijkste resultaat vind ik dat er een herwaardering is gekomen voor de Romeinse architectuur in Nederland”, zegt Peterse “en daarnaast dat de gecombineerde inzet van twee disciplines: archeologie én architectuur tot opmerkelijke resultaten leidt. Onder andere dat de mening dat je voor serieuze Romeinse architectuur naar het zuiden moet niet waar is. In onze streken bevond zich architectuur die niet onderdeed voor de landen rond de Middellandse Zee. Kijk onder andere ook naar de indrukwekkende villa’s in Mook en Kerkrade die ik eerder gereconstrueerd heb.”

Tags

Reageren