Guido Gezelle

Guido Pieter Theodorus Josephus Gezelle werd geboren als oudste kind van Monica Devrieze (1804-1875) en Pieter Jan Gezelle (1791-1871), een Vlaamse hovenier te Brugge. In zijn geboortehuis bevindt zich momenteel het Guido Gezellemuseum. Guido Gezelle was eveneens de oom van de beroemde Vlaamse schrijver Stijn Streuvels 

Priester

In 1854 werd hij tot priester gewijd. Gezelle werd leraar aan het Klein Seminarie van Roeselare, waar hij ook het laatste deel van zijn priesteropleiding volgde. In de schooljaren 1857-1858 en 1858-1859 was hij er titularis van de poësisklas (de voorlaatste klas van het middelbaar onderwijs). Hij had zeer dichte vriendschapsrelaties met zijn leerlingen, onder andere met Eugène Van Oye, voor wie hij Dien Avond en die Rooze schreef. In 1860 werd hij na moeilijkheden ontslagen en naar Brugge overgeplaatst, waar hij conrector werd van de Engelse kostschool en na opheffing daarvan leraar aan het Engelse seminarie. In 1865 werd Gezelle benoemd tot onderpastoor van de Walburgakerk te Brugge, later tot onderpastoor in Kortrijk en in zijn laatste jaar tot bestuurder van een Frans nonnenklooster.

Dichter

Gezelles eerste dichtbundel was Dichtoefeningen. De voor die tijd onorthodoxe, niet-verheven taal waarin hij dichtte werd buiten West-Vlaanderen aanvankelijk niet bijster gewaardeerd. In het noorden van Nederland vond men hem veel te Vlaams in zijn taalgebruik. Ook werd hij, vooral van liberale kant, hevig aangevallen om het religieuze karakter van veel van zijn dichtwerk. Een van de weinigen in Nederland die wel aandacht aan Gezelles dichtkunst besteedde was Joseph Alberdingk Thijm, de vader van Lodewijk van Deyssel. Deze dichter streefde net als Gezelle naar een herleving van de middeleeuws-christelijke kunst en cultuur. Gezelles bundels Gedichten, Gezangen en Gebeden enKerkhofblommen werden uitgegeven tijdens zijn leraarstijd in Brugge.

Gezelle ontpopte zich ook als hekeldichter. Onder de schuilnaam Spoker figureerde hij met zijn satires op het politieke toneel.

Als kapelaan en priester zette hij ook zijn literaire gaven in om de gelovigen christelijke deugden bij te brengen. Hij richtte het gezinsbladRond den Heerd op, waarin hij schreef over heiligen, liturgische onderwerpen, flora, fauna en oude volksgezegden. Het volschrijven van het blad en toenemende financiële moeilijkheden en rompslomp eisten echter zoveel van hem, dat hij ziek werd. Toen hij bovendien hoorde dat er allerlei beschuldigingen over hem de ronde deden, vluchtte hij uit Brugge weg naar Kortrijk, naar een bevriende deken. Deze bezorgde hem in 1872 een aanstelling als kapelaan in de O.-L.-Vrouwekerk, wat hij tot 1889 zou blijven. De leiding van Rond den Heerd werd in 1871 overgenomen door Adolf Duclos. Gezelle stichtte in 1890 een nieuw tijdschrift, Biekorf.

Na enige tijd hervatte hij het dichten. Een van de uitgaven uit die tijd is de populaire bundel Zielegedichtjes. Langzamerhand steeg hij als dichter in aanzien, hoewel zijn werk buiten West-Vlaanderen nog altijd weinig aandacht kreeg. In 1880 verscheen Liederen, Eerdichten et Reliqua, een bundel met schoonheidsgedichten, humoristische vertellinkjes en vertaalde gedichten.

Eens student altijd student

Gezelle is altijd blijven doorstuderen, voornamelijk literatuur. De Vlaamse taal lag hem nauw aan het hart. In Kortrijk begon hij een nieuw blad, getiteld Loquela en met een kring getrouwen legde hij een enorme verzameling woorden aan. Na zijn dood werden 150.000 'papierlingskes' met woordverklaringen gevonden.

Hij bleef ook vertaalwerk doen, waaronder een bekend werk van Longfellow, The Song of Hiawatha. Het werd hem, ondanks zijn kapelaanswerk mogelijk gemaakt relatief veel tijd aan zijn literaire werkzaamheden te besteden. Geleidelijk aan kwam hij zijn inzinking te boven en ook buiten West-Vlaanderen begon de waardering voor zijn werk toe te nemen. Het lukte hem zijn lyrische dichtkunst weer te hervatten, waarmee zijn dichterschap een tweede, meer doorleefde en gerijpte bloeitijd beleefde. De gedichten uit die periode werden in 1893 gebundeld in Tijdkrans.

Kritiek op zijn taalgebruik was er nog altijd, maar hij kreeg een pleitbezorger in de figuur van August Vermeylen, die Gezelle de 'grootmeester van de Vlaamse poëzie' noemde. Naast Alberdingk Thijm gaf ook Pol De Mont zijn gedichten meer bekendheid. Nadat in Vlaanderen de vernieuwingsbeweging in de poëzie Van Nu en Straks en in Nederland De Nieuwe Gids voor een frisse wind in het literaire landschap zorgden, kwam er meer algemeen waardering voor de gedichten van Gezelle.

In 1896 schreef hij in totaal 87 gedichten, de meeste door middel van een langdurig geworstel met woorden. In 1897 verscheen de bundel Rijmsnoer om en om het jaar, waarin gedichten over de schepping staan, of liever gezegd: de scheppingsorde, door de seizoenen via de opeenvolgende maanden te beschrijven. Ook Tijdkrans toonde al zijn behoefte aan weergave van deze ordening die hij om zich heen bespeurde. Beide bundels tonen onder meer aan hoe intens Gezelle kon genieten van allerlei details en gebeurtenissen in de natuur en hoe hij in woordspel wist te vangen wat hij met zijn zintuigen waarnam.

Gezelles laatste jaren

De laatste paar jaar van zijn leven trok Gezelle zich steeds meer terug uit het openbare leven. Hij concentreerde zich onder meer op het werk van de 14de-eeuwse mysticus Jan van Ruusbroec. Geleidelijk aan namen zijn krachten af en het voltooien van een grote vertaalopdracht van de overheid vergde veel van hem. Hij kreeg nog een aanstelling als geestelijk raadsman in een Engels nonnenklooster te Brugge en accepteerde zijn verhuizing, hoewel hij er eigenlijk niet meer de kracht voor had. Korte tijd later werd hij ziek. Op 27 november 1899 stierf hij, 69 jaar oud. Zijn laatste woorden werden opgetekend door zijn neef Caesar Gezelle, die bij zijn sterven aanwezig was:

Laatste verzen

Postuum werden in 1901 de gedichten uitgegeven die men vond na zijn overlijden. Deze bundel heet Laatste verzen. Hij bevat onder meer gedichten over de natuur, vormgegeven met Gezelles karakteristieke fijngevoeligheid en beeldende kracht, en geïnspireerd door zijn diepe ontroering en religieuze verwondering over de schoonheid in alles wat leeft, wat hij zag als eerbetoon aan God, de Schepperd. Die visie op het leven spreekt echter ook al uit een van zijn vroegere gedichten, Als de ziele luistert.

Functie / titel:
priester, dichter
Geboorte- en sterfdatum:
1 maart 1830 / 27 november 1899
Plaats geboorte:
Brugge
Plaats sterven:
Brugge
Sekse:
Man
Woonplaatsen:
Brugge, Roeselare, Kortrijk
Persoonscategorie:

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 1