Centraal op het terrein bevindt zich het hoofdgebouw van het benedictijnerkloost

Horizontal tabs

Beschrijving

Inleiding.

Centraal op het terrein bevindt zich het hoofdgebouw van het BENEDICTIJNERKLOOSTER. Het klooster werd voornamelijk opgetrokken in een drietal bouwfasen, te weten 1906, 1908-1910 en 1919-1920. De prior van Wisques wijdde het (eerste) gebouw op 19 september 1906. Monnik-architect Paul Bellot maakte de ontwerpen volgens het principe van de 'gulden snede' in een late Neo-Gotische en Art Déco-stijl. Aannemer Martens voerde het werk uit. Aan de kunstzinnige inrichting van het interieur (o.a. schilderingen, beeldhouwwerk, glas-in-loodvensters) werd met name een bijdrage geleverd door de paters Jacques van der Meij, François Mes en H. Louwerse. Oorspronkelijk zou architect Vilain (Rijssel) het klooster bouwen. Van zijn voorontwerp nam Bellot de oriëntatie van klooster en kerk, de dispositie van de vleugels rond een pandhof, de globale afmetingen van de bouwdelen en een gefaseerd uitvoeringsplan over. Van de latere uitbreidingen zijn er twee met name vermeldenswaard. Ten eerste een aanbouw aan de voormalige KAPITTELZAAL, daterend uit 1930 en ontworpen in late Neo-Gotische stijl. Dit is het eerste gerealiseerde bouwkundige ontwerp van monnik-architect Hans van der Laan. Het werk werd uitgevoerd door aannemer Martens. Ten tweede het HOSPITIUM (gastenverblijf) uit 1938-1939, eveneens een creatie van Hans van der Laan in samenwerking met zijn broer Nico, nog overwegend onder invloed van het gedachtengoed van de Delftse school ontworpen. Het gastenverblijf is het eerste gebouw dat volgens de door Van der Laan ontwikkelde theorie over de 'grondverhouding' is gerealiseerd en het staat daarmee aan de basis van een nieuwe stroming die later als 'Bossche School' door het leven zal gaan. Broeder Cornelis ontwierp de voordeur. Aannemer B. de Bont uit Nieuwkuik voerde het werk uit. Door de aanbouw van het hospitium kwam de oorspronkelijk aan de westzijde gesitueerde hoofdingang aan de noordzijde te liggen. In 1985 is voor de westelijke vleugel een terras aangelegd. In de loop der jaren is het klooster slechts op enkele onderdelen gewijzigd of gemoderniseerd.

Omschrijving.

Het bakstenen kloostergebouw, bestaande uit vier ongelijkvormige vleugels rondom een binnenhof met omlopende gangen, beslaat in de kern een carré-vormige plattegrond. De kloostergangen zijn alleen in het noorden en westen tweebeukig. In de diverse vleugels bevinden zich onder andere een voormalige sacristie, kapittelzaal, trappenhuis en voormalig scriptorium (oostvleugel); een refter (zuidvleugel); het centrale trappenhuis, een voormalig gastenverblijf, bibliotheek en voormalige hoofdingang met portiersloge en spreekkamers (westvleugel) en een voormalig kerkschip met thans afgescheiden priesterkoor uit 1919-1920 (noordvleugel). Op de verdiepingen onder andere het noviciaat en vele kloostercellen. Chambrettes verdwenen. Aan de binnenzijde het traditionele kloosterpand van vier gangen rond een binnenhof. Aan de zuidwestelijke punt een forse overhoekse uitbouw op nagenoeg rechthoekig grondplan (keuken, bijkeuken, toiletten, gastenverblijf, cellen) en aan de oostgevel en de noordwestelijke hoek twee aanbouwen (uitbreiding kapittelzaal uit 1930 en nieuw gastenverblijf uit 1938-39), beide op rechthoekig grondplan.

De diverse, gedeeltelijk onderkelderde onderdelen tellen één tot vier bouwlagen, grotendeels met een extra kapverdieping, onder voornamelijk zadeldaken, maar ook tent- en lessenaardaken of onder plat. Hoogten van noklijnen en dakvoeten variëren. Daken gedekt met muldenpannen, Tuile-du-nordpannen, verbeterde Hollandse pannen en bitumineuze dakbedekkingen met kiezel. Op de daken enkele decoratief gemetselde schoorstenen, verschillende stenen dakkapellen met gedrukte spitsboogvensters onder aankappende zadeldakjes met windveren, en diverse daklichten. Opmerkelijke campanile onder zadeldak op het dakschild van een kloostergang aan het binnenhof. Eenvoudige, opliggende bakgoten of bakgoten op klossen. Het in kruisverband gemetselde klooster is ontworpen op basis van een standaardtravee van 3,60 meter.

Behalve door de kubische aaneenschakeling van de diverse onderdelen wordt het exterieur geleed door het gebruik van licht risalerende tuitgevels, een deels omlopende plint met speklagen van geglazuurde baksteen, zich verjongende steunberen en (top-)pilasters, grote (blinde) muurnissen en casementen, diverse boogfriezen, en friezen met siermetselwerk en tandlijsten net onder de dakrand. Het muurwerk wordt verlevendigd door de toepassing van gekleurde baksteen en hardsteen voor onder meer siermetselwerk,(doorgetrokken) lateien en (lek-)dorpels, sluitstenen, afdeklagen en bekroningen. In de gevels een opmerkelijk grote variatie in openingen, zowel rechtgesloten als onder gedrukte en stompe spitsbogen, keper-, korf-, segment- en rondbogen, in relatie tot de uiteenlopende functies der ruimten. Houten en stalen, soms afgebiljoende kozijnen, met veelal samengestelde vensters voorzien van geometrische roedenverdeling. Diverse glas-in-loodvensters. In de westelijke bibliotheekvleugel is in een projecterend volume geheel rechts, onder een ter plaatse doorschietend dakschild en met een topgevel tegen een aankappend zadeldak, het centrale trappenhuis duidelijk herkenbaar.

De drielaags overhoekse keukenuitbouw in het zuidwesten wordt afgesloten en bekroond met een rijk bewerkte en deels uitspringende vierlaags toren. Tentdak en topgevel met aankappend zadeldak.

In de oksel van deze uitbouw en de zuidvleugel staat een deels in de hoofdmassa ingebedde octogonale traptoren met rijk bewerkte kop. Op de verdieping van de zuidvleugel (waarin o.a. de refter) bevindt zich geheel links de rijk bewerkte tuitgevel van de abtskapel met vijfvoudig gekoppelde keperboogvensters. Geheel rechts in de zuidgevel het doorschietende hoekvolume van de oostvleugel. Kopgevel bekroond met gekoppelde tuitgevels.

Ongeveer in het midden van de oostvleugel bevindt zich een haakse drielaags uitbouw van oorspronkelijk twee traveeën breed waarin zich de voormalige kapittelzaal bevindt, in 1930 door Hans van der Laan met nog eens twee traveeën uitgebreid en opgetrokken naar vier bouwlagen plus een kapverdieping onder zadeldak. In het verlengde van de noklijn bevindt zich aan de zijde van de kloosterhof een in vakwerk opgemetselde Vlaamse gevel onder een zadeldak met een lagere noklijn dan van voornoemde uitbouw. Ter linkerzijde van de uitbouw is een duidelijk herkenbaar trappenhuis met tuitgevelbekroning gesitueerd. Ter rechterzijde, op de hoek van oost- en noordgevel, bevindt zich het geheel in Art Déco-stijl ontworpen sanctuarium uit 1919-1920. Rijk gedecoreerde gevels met klimmende keperboogvensters en borstweringen met gestileerde kantelen tussen rijk bewerkte hoektorens en een klokkentoren. Het resterende noordelijke vleugeldeel bestaat onder andere uit het drie traveeën lange, voormalige kerkschip met blinde muurnissen op het noorden maar beglaasde openingen aan de zijde van de kloosterhof. Lagere pseudo-zijbeuken aan de noordzijde, in het midden onderbroken door de loodrecht hierop geplaatste, buiten de bescherming vallende verbindingsgang naar de kloosterkerk van Sluymer uit 1956. Verder een eenlaags verbindingsstuk onder plat naar de westelijke vleugel en naar het op de noordwestelijke hoek in 1938-1939 gerealiseerde hospitium van Hans en Nico van der Laan. Dit onderkelderde gastenverblijf beslaat een rechthoekige plattegrond en telt twee bouwlagen plus een kapverdieping onder een met gesmoorde verbeterde Hollandse pannen gedekt, deels afgeplat zadeldak. Sobere goot op blokvormige klossen. De zes traveeën brede, in kruisverband gemetselde gevels worden horizontaal geleed door drie boven elkaar gelegen vensterreeksen: kleine rechtgesloten kelderlichten onderlangs de gevel, rondbogige vensters en entreeportiek op de begane grond en opmerkelijk hoog gesitueerde gekoppelde vensters met scheidingszuil tussen doorgetrokken lateien en dorpels net onder de dakvoet. Entreeportiek in de noordgevel onder bakstenen rondboog op hardstenen aanzetstenen. Hardstenen trap geflankeerd door gekrulde smeedijzerenleuningen. Dubbele deur met sierlijk beslagwerk en vernuftig slot van broeder Cornelus. Overige gevels met gelijksoortige detaillering.

De gevels van de kloostergangen rondom de heringerichte binnenhof zijn alle drie traveeën lang. Per travee twee gekoppelde, gedrukte spitsboogvensters met stalen maaswerk waartussen en waarboven een achtruiter in een getoogd kozijn met geprofileerde V-vormige punt aan de onderzijde. In het hart van het binnenhof een natuurstenen kruis op een ranke, zich verjongende sokkel.

Het interieur is vrij gaaf bewaard gebleven. De muren zijn inwendig grotendeels opgetrokken in schoon metselwerk. Enkele ruimten, zoals verschillende gangen op de verdiepingen, zijn wit gepleisterd. De ruimten worden geleed door een grote variatie aan spitse en ronde gordel-, schei- en muraalbogen, deels rustend op bakstenen pijlers. Verder komen segmentbogen en decoratief uitgevoerde keperbogen veelvuldig voor. Tevens veel blinde boognissen. De ruimten worden op diverse manieren overspannen. Vaak gebeurt dit door vlakke houten zolderingen met veelal een balkenplafond of cassettenplafond (zoals in het trappenhuis). Een opmerkelijk rijk bewerkt houten plafond bevindt zich in de abtskapel. Verder zijn er vlakke betonnen zolderingen (kelders), houten zadeldaken (kloostergangen) en enkele markante gewelven. Hieronder het keukengewelf, bestaande uit dubbele, afgeplatte kruisribben waartussen overhoeks geplaatste gewelfvelden met graten, gevolgd door als een soort trompen afdalende baksteenbogen en ribben. Verder zijn vooral het gepolychromeerde kruisgewelf in hetvoormalige priesterkoor vermeldenswaard en het ingenieuze beglaasde gewelf in het voormalige kerkschip dat, rustend op de geledende gordelbogen, trapsgewijs de ruimte overspant. Van de vloeren zijn vermeldenswaard: terrazzovloeren in het merendeel van de vertrekken op de begane grond, houten parketvloeren, divers gekleurde plavuizenvloeren en de natuurstenen vloer in het gastenverblijf.

Het muurwerk wordt vooral verlevendigd door het gebruik van divers gekleurde baksteen, hardsteen en profielsteen voor toepassing in onder meer speklagen en spekblokken, siermetselwerk, sluitstenen en kraagstenen. Subtiel gebruik van donkere metselvoeg. Van het interieur zijn speciaal vermeldenswaard: de zeer rijke, als een 'Gesamtkunstwerk' gedetailleerde abtskapel met muurschilderingen van François Mes; het voormalige kerkschip en de keuken met voornoemde gewelven; de ambachtelijk vaardig gemetselde kloostergangen en het centrale trappenhuis; het voormalige priesterkoor met sierlijk opengewerkte wanden en gewelf; de octogonale traptoren met decoratieve kapconstructie en beeldnis; verder onder andere diverse sierlijk afgebiljoende houten vleugeldeuren met siersmeedijzeren beslagwerk, enkele polychrome muurschilderingen en glas-in-loodvensters en de inventaris met diverse heiligenbeelden, alle grotendeels van eigen makelij.

Op de begane grond van het in 1938-1939 aangebouwde gastenverblijf bevinden zich een voorhal met portiersloge, enkele toiletten en vijf spreekkamers aan weerszijden van een centrale middengang, alle in schoon metselwerk. Detaillering deels zoals in het hoofdgebouw. Op de overeenkomstig ingedeelde, wit gepleisterde verdieping zijn acht logeerkamers aan weerszijden van de middengang gesitueerd. Sobere kamers met balkenzoldering en getoogde muurnissen met hardstenen vensterdorpels.

Waardering.

Het benedictijnerklooster is van algemeen belang. Het object bezit cultuurhistorische waarden als bijzondere uitdrukking van een culturele, geestelijke en economische ontwikkeling, namelijk de vestiging van nieuwe, grotendeels zelfvoorzienende kloostergemeenschappen in het begin van de twintigste eeuw -in dit geval als uitvloeisel van de Franse Wet op de Verenigingen- en de crises van de jaren twintig en dertig. Daarnaast vanwege het belang van de typologie voor de ontwikkeling van kloostergebouwen. Het object heeft architectuur- en kunsthistorische waarden. Het is van groot belang vanwege de betekenis van de toegepaste architectuurtheorieën, gehanteerde bouwstijlen en constructies voor de geschiedenis van de architectuur en bouwtechniek. Daarnaast vanwege het bijzondere belang van het hoofdgebouw -als eerste grootschalige ontwerp- voor het oeuvre van architect Paul Bellot, van de uitbreiding van de voormalige kapittelzaal -als eersteling- en het nieuwe gastenverblijf -als richtinggevend gebouw binnen een nieuwe architectuurstroming- voor het oeuvre van architect Hans van der Laan. Verder vanwege de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van de architectonische ontwerpen in combinatie met het ambachtelijk vaardige metselwerk en de zeer gedetailleerde ornamentiek. Het object bezit ensemblewaarden tesamen met de overige tot de Sint Paulus-abdij behorende objecten en binnen de 'Heilige Driehoek' gelegen kloosters als essentieel onderdeel van een historisch gegroeid religieus ensemble. Het object is van belang wegens de gaafheid van ex- en interieur.

De St.-Paulusabdij (Hoogstraat 80) werd in 1906 gesticht door uit Frankrijk uitgeweken benedictijnen; de verheffing tot abdij volgde in 1910. Naar ontwerp van Dom. Bellot kwam in drie fasen (1906-'07, 1908-'09 en 1920) een complex tot stand dat bestaat uit vier vleugels rondom een vierkante binnenhof; aan de zuidwestzijde ligt een overhoeks geplaatste keukenvleugel. In de geheel in schoon metselwerk uitgevoerde kloosterkerk, refter, trappenhal en nog enkele andere vertrekken zijn overwelvingen met paraboolbogen en keperbogen toegepast. In de kloosterkerk werd met deze middelen een bijzondere vorm van indirecte verlichting gecreëerd. In 1925 en in 1956 heeft men de abdij enigszins verbouwd. Ten oosten van de abdij staat een kloosterhoeve uit de eerste helft van de 19de eeuw met een langs de straat geplaatste schuur uit omstreeks 1950, ontworpen door Dom. Van der Laan.

Adres

Hoogstraat 80
4901 PK Oosterhout

Openingstijden

Website

Facilities

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0