Pampus

Horizontal tabs

Beschrijving

INLEIDING

Het Fort aan het Pampus maakt onderdeel uit van de voormalige Stelling van Amsterdam, de kringstelling van permanente verdedigingsbouw rond de hoofdstad, die tevens gold als Nationaal Reduit en werd aangelegd tussen 1880 en 1920 door het Departement van Oorlog. Het fort ligt als eiland in de monding van het IJ en wordt geflankeerd door twee kustbatterijen bij Diemerdam en Durgerdam. De kapitaal (frontas van het fort) is vrijwel noordwaarts gericht. De aanleg van het fort en de bijbehorende bebouwing duurde van 1887-1895. Naar militaire bevelstructuur lag het fort binnen sector Ouderkerk, groep Diemerbrug. Het fort was niet in een vak ondergebracht, maar stond net als het kustfort bij IJmuiden op zichzelf. De bestemming van het fort luidde: "1ste - tot het tegengaan van eene beschieting der stad Amsterdam vanuit zee; 2de - tot het beletten van een doordringen des vijands te water over het Pampus tot die stad of tot de Oranjesluizen; 3de - tot het bijdragen ter bestrijding van vijandelijke ondernemingen tegen eenig stellinggedeelte, binnen het vuurbereik van het fort gelegen (Zuiderzeefront)." Het fort heeft zijn reden van bestaan in 1932 verloren met de afsluiting van de Zuiderzee door de Afsluitdijk; bij K.B. van 9 oktober 1952 werd het Fort aan het Pampus als vestingwerk opgeheven.

OMSCHRIJVING

Het eiland en de gebouwen zijn aangelegd op een schema van twee cirkels die elkaar over een derde van de straal overlappen, waarbij geschutskoepels als trekpunt fungeren. Ook de indeling van het inwendige is hieruit voortgekomen. Voor de aanleg van het eiland werd de bodem afgegraven tot op de zandplaat en vervolgens aangevuld en opgehoogd met zand dat afkomstig was van het Muiderzand. Rond het eiland werd onder de waterspiegel een rand van basaltstenen gelegd om landing op het fort te beletten; aan keelzijde is deze rand net buiten de as van het fort onderbroken voor een aanlegsteiger (niet meer in originele staat; vervangen), die de enige toegang tot het eiland verleent. De aardwerken van het eiland bestaan uit een glacis dat vanaf de met basalt afgezette oeverrand flauw omhoogloopt tot aan de droge gracht. De dunne laag grond op het gebouwencomplex binnen de gracht, is verwijderd. De bebouwing van het forteiland bestaat uit een omvangrijk bomvrij complex binnen de droge gracht in de ovaalvormige plattegrond van het eiland. In de buitenwand van de gracht (contrescarp) zijn rondom een gang enkele vertrekken aangebracht, aan keelzijde zelfs een reeks lokalen naast elkaar. Het hoofdgebouw, dat op houten palen van 11 meter lengte werd gefundeerd, is opgetrokken in metselwerk en beton. Het in kruisverband opgetrokken metselwerk werd toegepast voor de rechtstanden en de bekleding van de buitenmuur aan keelzijde, alsmede voor de geheel in baksteen opgetrokken koepeltorens. Als beton werd ongewapend cementbeton gebruikt met baksteenbrokken of porfierslag als toeslagmateriaal. Hiermee werden de vloeren, de segmentbooggewelven en bovendekkingen, de frontwand (met daarin een gang) aan de droge gracht en de wanden op de verdieping vervaardigd. Op het hoofdgebouw staat tussen de koepelschachten een betonnen ringvoet met ijzeren spil en gradenverdeling in het beton. Naar de keel, tussen de keelbatterijen is boven de ketellokalen de betonnen schoorsteenonderbouw te zien. Op het dak staan verder de bakstenen resten van twee gebouwtjes die waarschijnlijk uit de tweede wereldoorlog stammen, bestaande uit een bakstenen gebouw met hierin twee betonnen voeten voor een installatie, alsmede een bakstenen gebouwtje waarvoor gemetselde poeren staan. In de indeling van het hoofdgebouw kan grofweg een driedeling worden gemaakt. De lokalen zijn geschakeld aan twee hoofdgangen over de lengte van het gebouw (west-oost). De belangrijkste van de twee loopt over de middellijn van het fort en heeft aan beide uiteinden grote deuropeningen naar de droge gracht; de gang bezat een houten vloer en verbindt de twee koepelschachten. Het gedeelte tussen de koepelschachten bestond uit twee bouwlagen. Hierin waren twee verbindingsgangen gemaakt. Twee steektrappen verbonden beide niveaus. De doorgangen door het metselwerk van de koepelschachten zijn met tongewelven overspannen, zo ook de doorgang op niveau naar de pantserstanden op de keel. De andere lange verbindingsgang ligt zuidelijk evenwijdig aan de eerste, is smaller bemeten en heeft op de uiteinden vensteropeningen in plaats van deuren. Hier zijn in de zuidelijke wand dubbele privaten aangebracht waarvan de potten in de zittingen gespaard bleven. Een dwarsgang op de noord-zuid-as van het fort verbindt de beide gangen en maakt naar het zuiden de verbinding met de keelbeer. Tussen de twee lengte-gangen liggen drie stroken lokalen die ook functioneel verschillend zijn. De noordelijke reeks bevat diverse functies waaronder centraal waterreservoir (reservoir is niet meer aanwezig), bergruimten, levensmiddelenopslag, keuken en kantine; rond en tussen de geschutskoepels zijn de lokalen bestemd voor opslag van munitie. In hoofdzaak is dit fortgedeelte twee lokalen diep, voorzien van tussengangen naar de centrale verbindingsgang. De middenstrook is met uitzondering van de uiteinden die als keuken en verblijfslokalen fungeerde, bestemd voor het samenstellen van de granaten: buskruit, kardoezen, kardoezen vulplaats, projectielen vulplaats, lokaal voor gevulde projectielen zijn in opeenvolgende 'productielijn' naar de koepelschacht geschakeld. Aan de koepel ligt het hijslokaal waar twee verticale schachten in het metselwerk van de koepelcilinder zijn uitgespaard tot op de tussenverdieping. Net als de kruitkamers van het noordelijk deel waren alle ruimten hier van gesloten lampnissen voorzien. De lokalen zijn onderling geschakeld via doorgangen waarin houten draaideuren hebben gezeten. Er zijn slechts enkele deuren tussen de lokalen en de centrale gang. Deze deuren waren niet alle met de genoemde deuren gesloten maar ook voorzien van een tweede houten (schuif)deur van enkel blad die op een ijzeren rail was afgehangen. Aan de rails of aan de uitsparingen in de dikte van de wand zijn deze plekken te herkennen. Naar de tweede, zuidelijke gang openen vanuit dit middendeel alleen de dwarsgang in de as, twee doorgangen nabij de uiteinden en de lokalen daarnaast. Het zuidelijke deel herbergde de manschapsverblijven, een reeks ruime lokalen van ongeveer 12 meter lang en 4 of 5 meter breed. Ieder lokaal bezit behalve een verbinding tussen de vertrekken onderling aan de keel, een doorgang naar de gang en twee vensteropeningen naar de droge gracht. Bijzonder in dit deel is het dubbellokaal naast de dwarsgang (stoomketels, dynamokamer) die een grote uitgang naar de gracht hebben. Thans zijn hier slechts de opstelplaatsen van de installaties te zien. Op het oostelijke einde zijn de privaten ondergebracht,die gehavend de potten in de zittingen en de natuurstenen platen van de urinoirbakken laten zien en verder de onderstellen van een gootsteen en pomp, met fragmenten van een tegelwand. De stenen beren aan front- en keelzijde in de as van het fort liggen enkele treden lager dan het vloerniveau in het gebouw en keren aan de overzijde van de gracht bij de contrescarp weer op het oude niveau terug. De beren zijn identiek, met aan beide zijden vijf ronde schietopeningen op de gracht. De noordelijke beer is uiterst smal in ongewapend beton met hoefijzervormige doorsnede uitgevoerd en wordt geventileerd via kleine openingen naar de gracht. Rond het hoofdgebouw ligt de droge gracht die net als de vloeren in het fort even boven N.A.P. het grondvlak heeft. Ten opzichte van de bovenrand van de contrescarp heeft de gracht een diepte van ruim zes meter met een constante breedte van ruim acht meter. De rondgang door de gracht wordt op twee plekken onderbroken door de stenen beren in de as van het fort aan noord en zuid. Vanuit deze beren en vanuit vier schietgaten in de wachtlokalen van de contrescarp (noordwest en noordoost) kon de gehele gracht bestreken worden. De grachtbodem bestaat uit een betonbed dat los van de aangrenzende funderingen ligt. Langs de buitenrand loopt een goot. Hoewel er niets meer van de afwerking gaaf gespaard bleef, kan de plaats van vrijwel alle elementen door bouwsporen worden gelokaliseerd. De zeven zinkputten zijn als gaten in de bodem afleesbaar. De onderbouwen voor de regenbakken (voor ketelwater en drinkwater) ter weerszijde van de zuidelijke beer liggen als betonnen verhogingen in de gracht. Tevens is de plaats van de bergloods op het westen herkenbaar. Van de privaten en urinoirs tegen het uitwendige van de contrescarp bleven alleen fragmenten en aanzetten gespaard: in de zuidelijke wand zijn dat de twee gespiegelde rijen privaten die als met metselwerk afgescheiden nissen in de betonwand zijn gespaard en waarvan de zittingen en afvoerpotten gehavend aanwezig zijn; op het zuidoosten en zuidwesten geven natuurstenen platen tegen de wand de plekken van de urinoirs aan. In het zuidoostelijke wanddeel geeft naast de beëindiging van de contrescarplokalen (dilatatievoeg) een opgaand moet in het muurwerk de plek van de trap naar het glacis aan en daar vlakbij een moet van een zadeldak. Tevens zijn langs de bovenranden van zowel de contrescarpwand als van het hoofdgebouw enkele bevestigingspunten van relingstijlen zichtbaar. De contrescarp is geheel geconstrueerd in ongewapend steenslagbeton dat met een cementpleister is afgestreken. Via de stenen beren wordt er verbinding gemaakt met het hoofdgebouw en een toegang vanuit de gracht is er naast de zuidelijke beer bij lokaal 1. Dit zuidelijke deel bevat negen lokalen waaronder telkens een waterkelder is aangebracht die wordt overspannen door betonnen troggewelven op ijzeren liggers. Een luikopening (afsluitdeksels zijn verdwenen) maakt ze afzonderlijk toegankelijk. Met bakstenen tussenwanden zijn de lokalen van een doorgaande gang aan grachtzijde afgescheiden. De contrescarpgang werd als smalle hoefijzervormige smalle betonnen gang vormgegeven; de gang loopt geheel rond en sluit aan op lokalen 8 en 9 in het zuiden en de beer in het noorden. In de contrescarp werden twee wachthuizen voor de grachtverdediging ondergebracht, elk bestaande uit twee lokalen en gelegen aan de rondgaande gang, met een klimgat omhoog. In de wachtlokalen waren achter de schietgaten mitrailleurs opgesteld. Deze lokalen zijn op maaiveldhoogte van een extra betonnen berschermingskraag voorzien. Langs de bovenrand is rondom een geschutgalerij met munitienissen uitgespaard. In de breedte-as van het fort is hieraan op het oosten en westen een ronde schacht (liftschacht) toegevoegd die in verbinding staat met de gang beneden. Op het glacis zijn vooral twee voorzieningen van belang. Twee aparte buitengerieven zijn op het zuidoosten en het zuidwesten gezet. Dit zijn in het glacis verdiepte ruimten op rechthoekig grondvlak met aan de ene lange wand urinoirs (natuurstenen wandplaten gehavend aanwezig) en aan de tegenoverliggende privaatpotten (scheiding natuursteen tussen de potten verdwenen; potten in enkel geval aanwezig). Een latere toevoeging aan het verdedigend vermogen van het fort betreffen de drie achthoekige betonnen beddingen die in 1926 op noord, noordoost en noordwest tegen de constrescarp zijn aangelegd. Op het glacis is verder een fortwachterswoning aanwezig (gebouwd in de Tweede Wereldoorlog), alsmede een houten loods, die voor de bescherming van ondergeschikt belang zijn.

WAARDERING

Fort Pampus is van architectuurhistorische waarde als unieke vorm van een zeefort in de geschiedenis van de gerealiseerde vestingbouwkunde; als complex van forteiland met bebouwing en omringende stenen wand onder de waterspiegel; vanwege de plaats binnen de ontwikkeling van het baksteen en beton als gecmbineerde bouwmaterialen en de toepassing ervan in de militaire bouwkunst. Het is van cultuurhistorische waarde als element uit de krijgsgeschiedenis, in casu de geschiedenis van permanente versterkingsbouw in Nederland in de periode 1874-1920, waarbij het object onderdeel uitmaakte van de kringstelling Stelling van Amsterdam.

Adres

IJ-meer
1399 ZG Muiden

Openingstijden

Facilities

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0