Voormalig laboratorium voor Microbiologie van de Technische Hogeschool Delft

Horizontal tabs

Beschrijving

Inleiding

Het voormalig LABORATORIUM voor Microbiologie van de Technische Hogeschool Delft is gebouwd in 1895 in de voor de bouwtijd gangbare stijl van de Neo-Hollandse Renaissance, naar een ontwerp van J. van Lokhorst, rijksbouwmeester voor de gebouwen van Onderwijs en Wetenschap. Aanvankelijk werd aan de architecten Gugel en Morre opdracht verleend tot het ontwerpen van het gebouw. Toen Victor de Stuers, die kort daarvoor een ernstig conflict met Gugel had gehad, dit vernam, liet hij Van Lokhorst een contraexpertise-onderzoek naar de kwaliteit van dit plan uitvoeren. De Hogeschool erkende de knelpunten in het plan, die door Van Lokhorst werden beschreven. Vervolgens werd Van Lokhorst als projectarchitect aangetrokken.

Het gebouw werd in 1911 en in 1929 uitgebreid. De vleugel van 1911 werd later weer afgebroken. Het gebouw fungeerde van 1897 tot 1957 als laboratorium voor microbiologie. In het begin van de jaren tachtig is het pand omgebouwd tot elf appartementen van een woongemeenschap. Een plaquette bij de entree (Nieuwelaan 1) herinnert aan de oorspronkelijke functie.

Het gebouw bevindt zich ten noorden van het Rijn-Schiekanaal en ten zuiden van de Nieuwelaan, op korte afstand van een aantal andere gebouwen van de Technische Hogeschool. Tussen het gebouw en de Nieuwelaan bevond zich een inmiddels gedempte sloot. Het laboratorium was destijds dan ook alleen via een brug over deze sloot te bereiken.

Omschrijving

Het voormalige laboratorium bestaat uit een samengesteld bouwvolume, dat is opgetrokken vanuit een rechthoekige plattegrond met aan de zuidzijde een rechthoekige uitbouw (zuidvleugel). Het hoofdvolume van het twee bouwlagen hoge gebouw heeft een samengestelde kap, die bestaat uit een dwarsgeplaatst zadeldak dat aan de oostzijde ingrijpt in een zadeldak in langsrichting en halverwege de andere zijde doorsneden wordt door eenzelfde dak. Dit dak heeft aan de achterzijde een verlengd dakvlak aan de westzijde. De daken zijn gedekt met blauwe leien in Rijndekking. De dakvlakken worden aan de voorzijde doorsneden door dakkappellen met zadeldakjes en aan de achterzijde door dakkappellen onder lessenaarsdak, alle met houten stolpramen. Op de nokken van de diverse daken staan schoorstenen met hardstenen lijsten en speklagen van gele verblendsteen. Een aantal andere schoorsten steken omhoog vanuit de dakvoet. De meeste schoorstenen zijn bijzonder van vormgeving en detaillering en waren oorspronkelijk voorzien van koperen pijpen.

Aan de oostzijde bevindt zich een bouwvolume van twee bouwlagen met plat dak en bakstenen balustrades met geprofileerde balusters.

Het gebouw is opgetrokken in baksteen (kruisverband met knipvoeg, trasraam) met onder meer als speklagen toegepaste banden van gele verblendsteen, boogtrommels met siermetselwerk, kozijnen tussen dagkanten met bakstenen kraalprofielen, zandstenen aanzetstenen bij de entree, onderdorpels, lekdorpels, neuten, en plint- en waterlijsten van hardsteen, decoratieve smeedijzeren muurankers, houten schuif- en stolpramen en houten topgeveldecoraties en gootlijsten. De vensters in de eerste bouwlaag zijn rechtgesloten, onder een segmentboogvormige ontlastingsboog met kraalranden en siermetselwerk in een geel-rood blokmotief en voorzien van T-schuiframen. De vensters op de verdieping zijn eveneens rechtgesloten en staan onder een zandstenen latei en bevatten stolpramen met bovenlichten. De horizontale gevelbeëindigingen zijn voorzien van een hardstenen lijst. De twee topgevels zijn puntgevels met makelaar en windveren in de rondboog-sierspanten aan uitkragende dakranden. Aan de achterzijde zijn de topgevels uitgerust met een eenvoudige windveer en een eenvoudige makelaar en trekbalk. Op de makelaar bevindt zich bij al de vier topgevels een piron.

De asymmetrische voorgevel (noordgevel) aan de Nieuwelaan is v.l.n.r. samengesteld uit een vijf-assig geveldeel met in iedere bouwlaag een reeks van vijf vensters en een horizontale beëindiging met gemetselde balustrade; een drie-assige, licht risalerende en hoger opgaande gevelpartij met in de eerste bouwlaag in het midden de hoofdentree (met het centrale trappenhuis) met aan weerszijden een venster, op beide verdiepingen drie rechtgesloten vensters onder rondboogvormige ontlastingsbogen en in de voor een dwarskap staande geveltop een klein rechtgesloten venster met rondboogmotief en dubbele draairamen; een vierassig geveldeel met twee dakkapellen in het dakschild erboven; een twee-assige, hoger opgaande risaliet met twee keer twee rechtgesloten vensters onder rondboogvormige ontlastingsbogen en in de top een smal venster, eveneens onder rondboog; geheel rechts een twee-assig geveldeel met in de onderste laag een entree en een vensters en op de verdieping twee vensters. De rondboog-vleugeldeur is een paneeldeur met deurlichten, die wordt omlijst door trapsgewijs verspringende kraalranden, waarvan er één de boog volgt en een andere rand, die een rechthoekige omlijsting van de entree vormt. Deze laatste bestaat bovenaan uit een samengestelde lijst van zandsteen met in de hoeken in een rechthoekig vlak reliëfs, die tegelijk als lekdorpel van het zandstenen, tweedelige en rechtgesloten bovenlicht fungeert. Boven dit bovenlicht bevindt zich een rondboogvormige ontlastingsboog met in de boogtrommel een natuurstenen reliëf met rolwerk en de vermelding "Ao 1895". Boogtrommel en bovenlicht staan binnen een gemeenschappelijke omlijsting met kraalranden.

De vensters in de twee vensterassen brede westelijke kopgevel van het gebouw zijn vergelijkbaar met de al eerder genoemde vensters. De gevel is een puntgevel met een spitsboogspant (schenkelspant) met makelaar aan de uitkragende kap. De gevel maakt deel uit van een bouwdeel dat loodrecht staat op de rechter risaliet aan de voorzijde. De gevel rechts van de risaliet is minder hoog opgaand en staat onder een lang dakschild. De twee rechtgesloten met glas-in-lood ingevulde vensters zijn de traplichten van een trappenhuis, dat is te bereiken via de deur links om de hoek.

De achterzijde (zuidgevels) bevat v.l.n.r. in het dakschild een dakkapel met lessenaarsdak. Het hier loodrecht opstaande bouwdeel met dwarskap heeft een kopgevel waarvan het twee-assige rechter deel licht risaleert. De links in deze puntgevel staande deur is de entree naar het hiervoor genoemde trappenhuis van de professorenwoning. In het risalerende geveldeel staan twee keer twee vensters onder rondboogvormige ontlastingsboog en de top bevat een klein venster, eveneens onder rondboog en een trekbalk met hangstijl. Een vier- en drieassig geveldeel met in het midden rechtgesloten, dubbele openslaande tuindeuren met tweedelig bovenlicht en rondboogmotief en aan weerszijden een venster, op de verdieping drie vensters en in het dakvlak twee dakkappellen; in de kopgevel van de zuidvleugel in de onderste laag een dubbele naar buiten openslaande tuindeur met tweedelig bovenlicht onder rondboog, op de twee verdiepingen telkens één rechtgesloten venster onder rondboog en in de top een klein, rechtgesloten venster onder korfoogvormige ontlastingsboog en een trekbalk met hangstijl; geheel rechts een asymmetrisch geveldeel met drie vensterassen, een houten erker over twee bouwlagen en uiterst rechts een smal parterrevenster met bovenlicht onder rondboogvormige ontlastingsboog. De westgevel van de zuidvleugel bevat twee vensters op de tweede bouwlaag met T-schuiframen en tweedelig bovenlicht.

De vierassige oostgevel van deze vleugel bevat op de eerste en derde bouwlaag vier vensters en op de tweede laag twee centraal geplaatste vensters. Ter hoogte van het terras op de platte oostelijke uitbouw komen openslaande balkondeuren uit. De gevel en het dakschild hierboven zijn tevens voorzien van een drietal hoge en slanke schoorstenen, die deels uit de gevel uitgemetseld zijn. De twee kleinere zijn identiek, de grotere verjongd zich naar boven toe trapsgewijs en eindigt in twee ronde pijpen. Het dak is in het midden voorzien van een lichtkap. De sobere oostgevel van de oostelijke uitbouw bevat enkele rechtgesloten gevelopeningen. In het informeel en asymmetrisch georganiseerde gebouw bevindt zich het trappenhuis met ijzeren steektrappen en bordessen in de centrale risaliet en de travee met de dubbele voordeur. Op de begane grond bevonden zich oorspronkelijk het museum, een assistentenkamer, een bibliotheek, een zaal voor microscopie, chemisch laboratorium en werk- en tekenkamers. Op de verdieping bevonden zich onder meer vier kabinetten. Daarnaast bevatte het gebouw een woning voor de conciërge en één voor de amanuensis, alsmede een professorenwoning. De voormalige, deels onderkelderde professorenwoning bevindt zich in het westelijke deel van het gebouw.

In het interieur zijn onder meer van belang de deuromlijstingen, paneeldeuren, kamers-en-suite met paneeldeuren en hang- en sluitwerk, balkenplafond met in de consoles leeuwen- en engelenkopjes, vensterbanken, binnenluiken, zwart marmeren schouwmantel, granitovloeren, hardstenen dorpels en neuten, plavuizen, rondlicht in tochtportaal met glas-in-lood, trappenhuis met houten steektrappen, tussenbordessen en houten balustrades tussen trappalen en traplichten met gekleurd glas-in-lood.

In het hoofdtrappenhuis van het voormalige laboratorium zijn onder meer van belang de tegelvloer, de dubbele paneeldeur voor de collegezaal, de overige geprofileerde binnenkozijnen en onder een toog staande paneeldeuren, de vier geklinknagelde ijzeren steektrappen met hardstenen aantrede, drie tussenbordessen, de siersmeedijzeren balustrades met buizen als handlijsten, de eveneens van ijzer vervaardigde overlopen op stalen profielbalken, de florale motieven in gietijzer en de uit profielen samengestelde geklinknagelde kolommen met kapiteelachtige verbredingen waarop de stalen balken rusten. Andere balken zijn gelegd op consoles met een samenstel van voluutkrullen; het plafond op de begane grond heeft een balkenlaag van geprofileerde en geklonken stalen balken. Het trappenhuis staat onder een lichtkap met roedenverdeling, die wordt afgedekt door een uit de kap opgelichte glazen verhoging in het midden van het dak.

Waardering

Laboratorium voor Microbiologie van de Technische Hogeschool, van algemeen belang vanwege de cultuurhistorische, de stedenbouwkundige en de architectuurhistorische waarde.

Het gebouw heeft cultuurhistorische waarde vanwege de oorspronkelijke functie en is derhalve tevens een bijzondere uitdrukking van een typologische ontwikkeling. Omdat het het eerste gebouw van Technische Hogeschool in de TU-wijk betreft, neemt het laboratorium bovendien een bijzondere plaats in de geschiedenis van de Technische Universiteit Delft.

Het gebouw is van architectuurhistorisch belang als een belangrijk werk uit het oeuvre van een vooraanstaand architect, als een representatief voorbeeld van de Neo-Hollandse Renaissance, vanwege de kwaliteit van het ontwerp, en vanwege het materiaalgebruik en de detaillering.

Het gebouw heeft stedenbouwkundige waarde vanwege de beeldbepalende ligging aan het Rijn-Schiekanaal en vanwege de ruimtelijk-functionele en visuele relatie met de nabijgelegen gebouwen van de TU.

Het gebouw is tevens van belang vanwege de herkenbaarheid en de grote mate van gaafheid van het exterieur en delen van het interieur.

Nieuwe uitbreidingen van de Polytechnische School verrezen aan weerszijden van het Rijn-Schiekanaal. Hoewel een ontwerp van Gugel en Morre al klaar lag, besloot de referendaris van Kunsten en Wetenschappen Victor de Stuers - mede vanwege een conflict met Gugel over het Utrechtse Academiegebouw - het ontwerp voor het Bacteriologisch Laboratorium (Nieuwelaan 1-5) aan rijksbouwmeester J. van Lokhorst te gunnen. Dit in 1895 gebouwde laboratorium met de voor Van Lokhorst kenmerkende combinatie van neogotische en neorenaissance-details heeft tot 1957 als zodanig dienst gedaan en is in 1982 tot appartementen verbouwd. In eenzelfde stijl door Van Lokhorst ontworpen (1891) is het voorm. gebouw voor Geodesie (Kanaalweg 4; 1892-'95) . Het initiatief kwam van de hoogleraar landmeten, waterpassen en geodesie Ch.M. Schols, die het gebouw moest delen met de Dienst der Rijksdriehoeksmeting (tot 1930). Op het hoger opgetrokken middendeel werd naar voorbeeld van de Leidse sterrenwacht een observatorium geplaatst. Verder maakte Van Lokhorst het ontwerp (1897) voor een laboratorium voor elektrotechniek, dat in tweede instantie werd veranderd in Laboratorium voor Natuurkunde en Elektrotechniek (Kanaalweg 2; 1902-'03, uitgebreid 1917) . Dit moderne gebouw met elektrische verlichting heeft tot 1969 als laboratorium dienst gedaan en kende een dynamogebouw, een hoogspanningslaboratorium (1937) en een ijzervrij gebouw voor elektromagnetische proeven (1949).

Adres

Nieuwelaan 1
2611 RR Delft

Openingstijden

Website

Facilities

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0