De Aad Nuis interviews (6), de pers

Aad Nuis had zijn hele leven met kranten en tijdschriften te maken. Nol Reijnders spreekt met hem daarover in de Cultuurbarbaar. 

Mijn bronnen noemden een aantal bladen waarin u vroeger actief bent geweest. Vertelt u er eens iets over.

‘Het eerste blad waarvan ik redacteur was en trouwens ook oprichter, was het maandblad Brandpunt, het schoolblad van de HBS waar ik op zat. Dat was nog een gestencild blad dat iedere zichzelf respecterende school wilde hebben.

Dat was het eerste, daarna heb ik in mijn studententijd nog een tijdje in de redactie gezeten van Kaas en brood, een beroemd gestencild blad uit de jaren vijftig van de studentensociëteit Olofspoort, toen een heel democratische studentenbeweging. Later, toen ik er al uit was, is dat ook het blaadje geweest waar Gerrit Komrij in gedebuteerd heeft. Er stonden vooral veel gedichten in.’

Tirade

‘Zo ben ik in PC terechtgekomen, Propria Cures, het oude Amsterdamse studentenblad. Ik heb ook in de redactie van Tirade (een literair maandblad) gezeten. Ik heb in het eerste nummer van Tirade geschreven en ben er bijna mijn hele leven op geabonneerd geweest. Maar nu lees ik het niet meer. Het blad is in de loop van de tijd zo vaak van redactie veranderd dat ik er geen voeling meer mee  had, het werd een beetje een lege huls.

Verder had je Delta, een blad gericht op het buitenland, met kwalitatief hoogstaande artikelen over de Nederlandse kunst en cultuur. Het was een heel mooi blad, prachtig opgemaakt en met een leuke redactie. Delta was een Engelstalig kwartaalblad dat een hele tijd heeft bestaan.’

Provo

‘Het werd ook door de overheid gesubsidieerd in die tijd en door het ministerie van Buitenlandse zaken verspreid over al onze vestigingen in het buitenland. Het is ter ziele gegaan toen BuiZa er bezwaren tegen kreeg, onder andere omdat we een speciaal nummer hadden gewijd aan de provo’s, bedoeld om het buitenland uit te leggen wat een provo is.

Ik heb daarin uitgelegd dat alles wat ‘wit’ moest zijn (zoals het befaamde witte fietsenplan) voor de provo’s geen discriminatoire ondergrond had of een racistische trek had. Wit had dus geen connotatie met blank, wat het in de Engelse taal wel heeft. Dat was toch een nuttige zaak, die we daarmee gediend hebben. Maar toen we een special uitbrachten over de dood in Nederland en de beleving daarvan, schoot het helemaal in het verkeerde keelgat.’

Ging het ook over euthanasie en zo?

‘Precies, en dat heeft het blad niet overleefd. Het is er uiteindelijk door ter ziele gegaan. Wat ook meespeelde was het idee dat het blad veel te elitair was, wij spreken nu over de late jaren zestig. Het geld is toen gestopt in een bijlage van Holland Herald, dat altijd verstrekt werd en wordt in KLM-vliegtuigen. Een heel ander kaliber dus, en dat heb ik altijd zeer betreurd.

Maar komt tijd, komt raad, inmiddels is er dat jaarboek – Ons Erfdeel – dat ik een beetje van dezelfde allure vind, maar ja, het verschijnt maar een keer per jaar hè. Het is eigenlijk voer voor bibliotheken. Als wij een Nederlandse tegenhanger van The British Council zouden hebben, dan zou het daar ook moeten liggen.

Het doet er ook niet toe, want het ging ook niet zo over actualiteiten. Ons soort artikelen had net zo goed in een jaarboek opgenomen kunnen worden. Dus het is uiteindelijk toch wel goed terecht gekomen.’

Daarna ging u naar de Haagse Post en de Volkskrant.

‘Ik heb eigenlijk mijn hele leven beurtelings recensies geschreven over literatuur en columns die vaak over politiek gingen, en ik deed dat altijd als medewerker aan een krant, dus niet in een vast dienstverband. Meestal was het zo dat als ik ‘werk’ maakte van de poëzie, zoals toen ik aan de Leidse Universiteit zat, ik tegelijk ook politieke columns schreef want dat moest toch ook kunnen.

Maar toen ik ten slotte lid werd van de Eerste Kamer, schreef ik alleen nog maar recensies over literatuur, een logische aanvulling zou je kunnen zeggen, wanneer je zowel in politiek als in literatuur bent geïnteresseerd.’

Kunstredactie

‘Het gekke is, ik heb dus mijn hele leven met kranten en tijdschriften te maken gehad, maar geen journalist zal het in zijn hoofd halen om mij een journalist te noemen. Want dat is iets anders, een ‘echte’ journalist is namelijk verslaggever, in dienst van een krant. Dat gevoel had je altijd: een columnist die niet in vaste dienst was en af en toe een bijdrage leverde, was nou eenmaal geen journalist.

Ik heb één  keer een aanbod gehad om chef van een kunstredactie te worden, en daar was ik wel zeer door gevleid. Het is er toen niet van gekomen, maar ik vond het toch wel aardig. Overigens heb ik van mijn recensies altijd wel gevonden dat het als journalistiek, als nieuws werd gebracht, als een soort voorlichting van lezers over boeken en dat is eigenlijk een journalistieke klus.’

Ontdekking

Het aardige van dat vak was trouwens dat je dan ook boeken kreeg opgestuurd. Ik kreeg ze allemaal, wat er ook werd uitgebracht. Het leverde waanzinnige stapels boeken op, die je nooit allemaal kon bespreken. Daarom moest er eerst geselecteerd worden, en dat deed je niet door goed te lezen, maar door slecht te lezen: heel snel iets doorlopen.

En dan moest er altijd iets gezegd worden over een nieuw boek van een bekende schrijver, want dat heeft op zich al nieuwswaarde. Bovendien moest zo iemand altijd geïnterviewd worden. De lezers willen dan ook weten of je dat boek beter of slechter vond dan zijn vorige. Daar zit de nieuwswaarde in, maar het leukste nieuws heb je natuurlijk als zich een goed boek van een onbekende schrijver aandient.

Elke recensent is altijd op zoek naar het debuut waar hij als eerste bij is, want dan is het ‘zijn’ ontdekking. Wat ook nieuws is, is een slecht boek van een goede schrijver. Minder interessant wordt het wanneer je een goed boek van een goede schrijver hebt, maar dat moet je natuurlijk wel altijd even meedelen.’

Blijft over een slecht boek van een onbekende schrijver.

‘Dat is het minst interessante van allemaal. Daar heeft niemand een boodschap aan. En toch, iemand als Komrij of mensen van gelijke strekking, die als het ware woordkunst maken van hun recensie, zijn daar natuurlijk vreselijk bij gebaat. Dan kunnen ze zich heerlijk uitleven: ‘dansen op een klein grafje’ noemde ik dat altijd.

Soms wilde de redactie graag een lekker scheldstuk. Het was er mij nooit om te doen om een kunstje te flikken, maar als ik een ‘dikke vis’ had gevangen, deed ik het wel eens.’

Heeft u die aanvechting nog wel eens, dat u een boek graag zou recenseren?

Lachend: ‘Nee, eigenlijk niet, alhoewel ik het altijd erg leuk heb gevonden. Het is een oude gewoonte van me om te formuleren waarom ik een boek mooi vind. Je zou het kunnen zien als een manier om bij wijze van reactie iets terug te schrijven, al kost dat natuurlijk veel meer tijd dan het lezen zelf, dus je komt er niet zo gauw aan toe.

Maar zoiets brengt een boek wel tot leven, je probeert dan eigenlijk een voorbeeldige lezer te zijn, dat wil zeggen: tussen de andere recensenten. Want ik moet er niet aan denken dat ik de enige zou zijn, omdat je de schrijver dan zou kunnen maken en breken. Bovendien kun je niet gaan voorschrijven wat jouw lezers ervan moeten vinden.’

Republikeins

‘Als iemand mij vraagt ‘wat moet ik nou eens gaan lezen’ dan vraag ik ook altijd terug: ‘wat lees je, wat vind je interessant?’ Boeken zijn een beetje republikeins, ik bedoel er zit geen hiërarchie in. Er is altijd wel een boek dat je het mooiste vindt, maar dat is meestal net het boek, waarin je zit te lezen. Door het regelmatig lezen wordt je in bepaalde mate gevormd, zodat je zelf ook geleidelijk verandert.

Lees je een boek dan ooit nog eens opnieuw, wat ik soms wel eens doe, dan kan het toch een ander boek geworden zijn, omdat je zelf intussen een ander mens bent geworden.’

Hoe is het met ‘de mens Nuis’, komt u nog wel toe aan lezen, naast al hetgeen ambthalve al moet worden doorgenomen?

‘Minder natuurlijk, maar boeken lezen leer je nooit af. Het concentreert zich alleen een beetje meer. Als ik vakantie heb of een paar vrije dagen, dan schiet ik er ineens doorheen. Uit de NRC heb ik eens het idee gehaald om bij te houden wat je leest, met de talen waarin, de genres enzovoort. Met als voorwaarde dat je een boek pas in de tabel mag zetten als je het helemaal uit hebt.

Ik doe het nu al een aantal jaren, en ik kan dus precies aflezen welk boek ik op welke datum uit had, hoe het tempo verliep enzovoort. Het geheel overziende, is na mijn kamerlidmaatschap in het begin van mijn ambtsperiode een flinke dip te zien, het liep heel sterk terug, maar langzamerhand heeft het zich toch weer hersteld.’

John Updike

‘Maar er staat natuurlijk altijd een rij boeken die erom vragen om gelezen te worden en soms echt niet aan de beurt komen. Zo’n boek als dat nieuwe van Arnon Grunberg (‘Figuranten’) dat lees ik in een dag uit. Dat vind ik gewoon interessant. Maar zo’n boek als ‘Babylon’ van Marcel Möring, dat is ook de moeite waard maar het ziet er zo dik uit! Dat red ik niet in een paar dagen, dus dat blijft een tijd staan.

Intussen komen er weer nieuwe bij, en zo raakt het dan onderop. Momenteel ben ik met iets heel ambitieus bezig, dat is John Updike, een schrijver die van mijn jaar is. Hij is in 1933 geboren en dat is iemand die zijn tijd beschrijft, vooral in zijn ‘rabbit’-serie. Het is begonnen met ‘Rabbit Run’, geschreven toen hij 28 was, begin jaren zestig dus, en daarna heeft hij elke tien jaar een vervolg geschreven.

Vier van die delen met bij elkaar 1500 bladzijden, daar ben je wel een tijdje zoet mee. Het beschrijft zijn leven in Amerika. Het leuke is dan om een vergelijking te trekken met je eigen ervaringen uit die tijd. Ik heb ook wel eens een boek van Updike vertaald, een boek dat hijzelf het beste vond, het heette ‘De Coup’ en dat ging over een Afrikaanse dictator die verjaagd werd.’

En kranten leest u natuurlijk allemaal ambthalve?

‘Trouw lees ik thuis voor de onderwerpen die mij interesseren, dat lees ik het eerste. De andere kranten lees ik in de auto op weg naar mijn werk. Verder tijdschriften, maar literaire tijdschriften alleen nog maar incidenteel, daar heb ik  geen overzicht meer over. Een tijdschrift lees ik ook al sinds het eerste nummer, dat moet dus ergens in de zestiger jaren zijn geweest, dat is de New York Review of Books.

Het bevat een mooie mix van literatuur en politiek, en ook over sociaal-wetenschappelijke dingen, wat eigenlijk mijn oude ‘stiel’ is. Wat ik wel mis zijn die opiniebladen die je vroeger had, die grote lappen van Vrij Nederland bijvoorbeeld, waar van die lange stukken inzaten. Maar daarvoor zijn heel goede auteurs nodig. De kwaliteit is toen gaan zitten in de columns.’

Overmaat aan informatie

‘Het is een antwoord op een veranderde behoefte, ook in de literatuur heb je te maken met vraag en aanbod. Niet dat de samenleving ineens zoveel sneller is geworden, maar het heeft te maken met economische en technische aspecten. Zo lang er vraag is naar een bepaalde vorm van media, blijft die bestaan.

Boeken bestaan nog, en sprekers, staande sprekers voor een gezelschap van 30 zittende mensen, dat is zowat de oudste vorm van massacommunicatie, het bestaat nog steeds, en hoe! Hetzelfde geldt voor de radio, al die vormen blijven bestaan zolang ze nog een bepaalde meerwaarde bieden. Voor kranten geldt dat ook. Informatie is er genoeg, er is allang een overmaat aan informatie.

Maar tegelijk daarmee groeit de behoefte aan het panklaar maken van die informatie. En dat is eigenlijk in de ruimste zin van het woord het journalistenvak. En dat moet je doen op een aantrekkelijke manier, dan kunnen er wel allerlei dingen naast komen, maar die vorm blijft dan bestaan.’

U bent een publieke figuur en er wordt bijna dagelijks over u geschreven, als homo politicus. Hoe ervaart u dat?

‘Ach, het is eigenlijk niet nieuw voor mij. Ik heb er op heel veel verschillende manieren mee te maken gehad in mijn leven. De vreselijkste dingen zijn mij, op schrift, naar het hoofd geslingerd in een tijd dat ik helemaal niet aan politiek deed. Maar als je eenmaal echt een volwassen polemiek met Willem Frederik Hermans achter de rug hebt, dan kan niks je meer verrassen.

En dat had ik niet alleen met hem, maar ook met Wolkers en met Heere Heeresma. Maar ik stond voor de kritiek, en als ze daar weer eens de pest over in hadden kreeg ik weer een klap voor mijn kop. Met Hugo Brandt Corstius heb ik ook wel eens een aanvaring gehad. Je kunt er wel stoer over doen, maar je wordt er even wel doodziek van, je wordt er kwaad om, en mijn natuurlijke neiging was vroeger ook om terug te slaan, om terug te schrijven.'

Boemerang

'Ik ben geen polemist van nature, dus ik zoek het gevecht ook niet zo erg, maar ik had me wel aangeleerd om behoorlijk terug te kunnen slaan. Maar kritiek op de pers, dat kan eigenlijk niet meer als je in de politiek zit. Je moet altijd beleefd blijven. De eerste keer dat ik in de Kamer kwam, dat was in 1981, toen had ik net gezeten in een radioprogramma van de VARA, genaamd Boemerang.

Daarin werd de pers kritisch gevolgd, dat was heel leuk werk en een heel levendig programma. Ik ging daar toen nog even mee door, nou dat heb ik geweten! Want als je als politicus de krant aanvalt dan zit je absoluut fout. Een politicus kan namelijk nóóit de schuld geven aan de krant. De journalist heeft immers nooit een fout gemaakt, nee jij hebt het niet goed uitgelegd!'

Keulen

'Maar in de Tweede Kamer, als lid van een kleine oppositiepartij, heb je er niet zo veel mee te maken. Ik was toen nog bekender als criticus en als schrijver dan als parlementariër. Maar toen ik staatssecretaris werd veranderde dat weer allemaal. Het overkomt me nog wel een enkele keer, dat er iemand naar me toekomt en zegt: meneer Nuis, ik lees de laatste tijd zo weinig van u, heeft u onlangs nog een boek geschreven?

Als ik dan zeg dat ik het nogal druk heb omdat ik staatssecretaris ben, kijken ze of ze het in Keulen horen donderen. Vooral in het begin toen we met die bezuinigingen zaten waar ook cultuur niet aan ontkwam, zei  je dan wat voor de camera, maar er werd altijd maar een zin uitgehaald en vaak nèt niet de zin die je bedoeld had. Je kunt dan wel protesteren, maar dan krijg je als antwoord: je hebt het toch gezegd, of niet dan?'

Mores

'Maar de persoonlijke aanval is in de politiek minder erg dan in de literatuur, zo liggen de mores daar nu eenmaal. Het gekke is alleen, als een journalist je verkeerd begrepen heeft en het komt echt verkeerd in de krant, dan wil hij dat niet graag toegeven. Die publiciteit is een wonderlijke wereld, waar je nooit helemaal achter komt.

Dat is een van die vele dingen waardoor je denkt: het is leuk om maar vier jaar Staatssecretaris te zijn, want na die vier jaar weet je het veel te goed. Ik vind het leuk om dat politieke ambt aan het eind van mijn loopbaan te kunnen vervullen, want het is verbazend dat je alle mogelijke  ervaringen die je in je leven hebt opgedaan kunt gebruiken. Je kunt dan nog maar een ding doen, en dat is erover schrijven.’

Is dat een vast voornemen?

‘Ja, je merkt ieder keer dat je er nog steeds niet aan bent toegekomen. Het gaat een beetje dringen, het is geen dwang maar een drang.’

 

 

Circa:
Nee

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0