De archiefervaring van Conrad Gietman

Twee dagen per week ben ik wetenschappelijk medewerker bij de Hoge Raad van Adel in Den Haag. De Raad geeft adviezen aan de minister van Binnenlandse Zaken over adelszaken en overheidsheraldiek.

We hebben ook archieven, onder andere ons eigen archief, dat twee eeuwen notulen, brieven, adviezen, rekesten, diploma’s, attestaties en nog veel meer bevat. Daarnaast hebben we enkele bijzondere familiearchieven en collecties. Ik ben al sinds mijn studie geschiedenis gegrepen door thema’s als adeldom, eer, standsbesef, ambitie en statusangst. Nou, daarover is bij ons genoeg te vinden.

Fabeldieren

Af en toe krijgen we iets bijzonders aangeboden. Ik herinner me een zeventiende-eeuwse wapenboek van de heraldische kunstenaar Joost van Atteveld: een groot manuscript met op ieder folium een met zwier uitgevoerd hoofdwapen, omringd door vier, acht of meer kwartierwapens.

De banderol van verschillende hoofdwapens had de kunstenaar niet verluchtigd met de naam van de proband, zoals het hoorde, maar met kleine, grappige tekeningen van schildpadjes, eekhoorns en allerlei fabeldieren. Dat geeft een komisch effect en doet je afvragen waarom hij zich tijdens zijn serieus heraldisch werk tot deze speelsheid liet verleiden. Moeten we er ironie in zien, of zelfs spot? Ik zou het niet weten.

Graaf Willem IV van den Bergh

De kennismaking met de fabeldieren was een mooie ervaring, maar ik ben in mijn leven slechts één keer door een échte historische sensatie getroffen – en dat was niet bij de Raad. Als student schreef ik een scriptie over graaf Willem IV van den Bergh, die tijdens de Tachtigjarige Oorlog als stadhouder Gelderland terug probeerde te brengen onder het gezag van de Spaanse koning.

Dat is hem eeuwenlang kwalijk genomen, omdat hij daardoor niet alleen het ‘vaderland’ verraadde maar ook de ‘vader des vaderlands’, zijn zwager Willem van Oranje (de graaf was getrouwd met diens zuster Maria). Ik probeerde de aanloop van dat ‘verraad’ te reconstrueren aan de hand van zijn op kasteel Bergh bewaarde correspondentie. Dat viel niet mee, want er waren heel veel brieven en het handschrift was moeilijk leesbaar. 

Brief aan de hertog van Parma

Terwijl ik voortploeterde werd me duidelijk dat Willem van den Bergh een zeer eergevoelig man was. Maar echt grip op hem en de wereld waarin hij leefde, kreeg ik niet. Een enkel archiefstuk veranderde dat: een Franstalige brief uit 1581 van de graaf uit zijn stadje ’s-Heerenberg aan de hertog van Parma, met wie hij onderhandelde over een onderwerping aan de koning.

De brief bevatte een lange lijst met vernederingen die hem waren aangedaan door de heer van Anholt, zijn nabuur en erfvijand. Diens soldaten hadden zijn graafschap geplunderd en zijn onderdanen beroofd, ontvoerd, verkracht, gemarteld en zo ook hun heer in zijn eer aangetast. De zwaarste beschuldiging bewaarde de graaf echter voor het laatst: een van de soldaten had zijn vrouw voor het oog van alle inwoners van de stad uitgescholden.

Schandelijke woorden

Maar waarvoor dan? Het lukte me maar niet om de scheldwoorden te ontcijferen. Na lang turen ontdekte ik tussen het Frans ineens enkele Nederlandse woorden. Wat bleek? De soldaat had Maria van Nassau, een geboren gravin en moeder van zestien kinderen, toegeschreeuwd dat zij een dikke hoer was.

Die schandelijke woorden wogen kennelijk zwaarder dan alle andere vernederingen samen. Ik zag nu het hele tafereel voor me en meende ineens te begrijpen hoe de adellijke wereld van de zestiende eeuw in elkaar stak. Nu, vijfentwintig jaar later, voel ik dat nog steeds zo. Dankzij die brief, dankzij dat ‘dikke hoer’.

Afbeelding: Willem IV van den Bergh (coll. National Gallery of Art, Washington).

Dit verhaal verscheen eerder in het Archievenblad van KVAN.

Jaar:
1581
Circa:
Nee

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 1