Het Hedy d’Ancona interview

Het fraaie grachtenpand waar Hedy d’Ancona resideert, ligt aan de Amstel, pal tegenover Carré, een van de cultuurtempels die onze hoofdstad rijk is. Ons gesprek vindt plaats in een vertrek, omringd door allerlei kunstobjecten en schilderijen van diverse kunstenaars. Niet alleen van haar levenspartner Aat Veldhoen, maar ook van anderen, zoals Jeroen Krabbé.

“Ik zou niet willen leven in een huis zonder mooie dingen om naar te kijken. Maar – jammer genoeg voor onze beeldend kunstenaars – besteden de meeste mensen hun geld liever aan bankstellen en wandmeubelen.”

Wanneer is uw liefde voor kunst begonnen?

“In ieder geval niet in mijn kinderjaren. Mijn jeugd heb ik doorgebracht in Leidschendam. Ik ben er opgegroeid in die sfeer van burgerlijkheid en soberheid die zo kenmerkend was voor de jaren vijftig, de tijd van de wederopbouw. Cultuur was toen nauwelijks aan de orde. Mijn moeder had twee platen van Vivaldi en daar bleef het zo’n beetje bij.

Mijn eerste kennismaking met cultuur was op mijn elfde. Ik ging naar een HBS voor meisjes, waar we leraren en leraressen hadden die heel goed ingevoerd waren in de Nederlandse, Engelse en Duitse literatuur. Ze hebben me veel bijgebracht op dat gebied. Maar de wereld ging pas echt voor mij open, toen ik in Amsterdam ging studeren.

Er was daar een overweldigend aanbod aan cultuur: theater, cabaret, musea. Ik deed zelf ook aan toneel. Daarnaast heb ik op professioneel niveau cabaret gedaan en was werkzaam als TV-producente. Later heb ik ook televisieprogramma’s gepresenteerd. Ik hield toen wel op met optreden, omdat ik dat allemaal een beetje dubbel vond.”

Waar liggen uw voorkeuren, als het om kunst gaat?

“Ik vind het moeilijk om te kiezen. Eigenlijk wil ik helemaal niet kiezen! Sommige dingen zijn simpelweg prachtig, ontroerend, indrukwekkend. Dat kan beeldende kunst zijn, een schilderij, maar evengoed een muziek-, dans- of toneelvoorstelling. Dat heeft ook met mijn geaardheid te maken: ik ben gemakkelijk te enthousiasmeren.

Toen ik laatst die Rembrandtexpositie bezocht, was ik erg onder de indruk. Toen dacht ik: niets overtreft de schilderkunst! Het was één van de mooiste tentoonstellingen die ik ooit heb gezien: die virtuositeit, diepzinnigheid, dat absolute meesterschap. Onovertrefbaar!

Maar vrij recent zag ik ook een theatervoorstelling, Goldoni’s Knecht van twee meesters met Aus Greidanus in de hoofdrol. Wat een brille en vakmanschap. Ik zat op het puntje van mijn stoel. De laatste jaren krijg ik ook steeds meer waardering voor de hedendaagse muziek van Prokofjev en Sjostakovitsj. Daar wil ik steeds meer van horen. Het is ook weer niet zo dat ik per definitie alles wat kunst heet, mooi vind.”

Wat zijn uw ervaringen met moderne muziek, rock en pop?

“Toen de ‘hype’ van de popmuziek begon met de Rock & Roll was ik eigenlijk al iets te oud. Toen ik een tiener was, had je Dixielandmuziek. Daar vind ik nu niets meer aan, truttige ‘VVD-muziek’, maar toentertijd vond ik het erg leuk.

Tijdens mijn studie waren Franse chansons heel populair: Juliette Gréco, Charles Aznavour, George Brassens … Ik was al achter in de twintig, toen The Beatles en The Rolling Stones opkwamen. Die vond – en vind – ik overigens wel héél goed, vooral The Beatles. Dat geldt voor meer artiesten en groepen uit die tijd. (Mijmerend) Eigenlijk had ik wel drummer willen worden!”

Zou u nu weer minister van Cultuur willen zijn?

“Ik ambieer dat niet echt. Wel vind ik dat het nu heel wat aangenamer is om minister van Cultuur en Media te zijn dan in mijn tijd. Ik had toen niet alleen Cultuur en Media in portefeuille, maar ook Welzijn. Ik heb ook nog een jaar Volksgezondheid gedaan omdat Hans Simons naar Rotterdam vertrok.

Bovendien is er nu geen geldgebrek. Toen ik Minister was, waren er over de hele linie bezuinigingsaanslagen, heel wat anders dan nu. Er waren hele goede uitgewerkte plannen op het gebied van monumentenzorg, maar het geld was er niet! Er werd alleen maar beknibbeld. Dat heeft pijn gedaan, want mijn hart ging in die tijd uit naar architectuur en monumentenzorg.

De condities zijn nu een stuk rianter en comfortabeler. Ik ben er trots op dat ik er toch nog behoorlijk wat uit heb weten te slepen. Ik kan me voorstellen dat Rick van der Ploeg nu andersoortige problemen heeft. Als je meer dan 700 hartveroverende subsidieaanvragen moet voorleggen aan de Raad voor Cultuur, dan houdt dat in dat je een selectie moet maken, waarbij je altijd mensen moet teleurstellen.

Er is per definitie een tekort, ook omdat men niet erg bereid is iets van het oude in te leveren. We hebben bijvoorbeeld een duur orkestenbestel. Nederland heeft de hoogste orkestdichtheid. Destijds was mijn voorstel om de orkesten van Limburg en Brabant te laten fuseren. Daar sta ik nog steeds achter, gezien de omstandigheid dat er toen en geen geld was en de bezoekersaantallen van de afzonderlijke gezelschappen op zijn zachts gezegd tegenvielen.

Ik kon dat goed verdedigen, maar de Kamer is daar om politieke redenen niet in meegegaan. Het geld kwam toen uit een andere hoek, uit een deal tussen de Commissarissen van de Koningin. Ik zie nog de gedeputeerde van Cultuur uit Limburg voor me met drie postzakken vol steunbetuigingen. Ik zei: ‘Als al die mensen die nu steun betuigen maar één keer per jaar naar een concert van het orkest waren gegaan, dan was er nu geen probleem!”

Vindt u dat er teveel geld naar de orkesten gaat?

“Nee, zeker niet! Je zou de middelen wel efficiënter kunnen besteden. Eigenlijk vind ik dat musici bij toporkesten te weinig verdienen. De honorering gaat volgens CAO’s, dus daar zit een zekere uniformiteit in. Maar ja, veel musici vinden het een eer om bijvoorbeeld bij het Residentieorkest te mogen spelen. Ze nemen een bescheiden honorering dan kennelijk maar voor lief.

Nederland mag trots zijn op zijn orkesten en choreografen. Het niveau van het jeugdtheater is ook heel goed en er zijn veel talentvolle schrijvers en theatermakers. We leven in een rijk land, waarin de overheid haar verantwoordelijkheid moet blijven nemen. Ik ben voorzitter van verschillende culturele instellingen en me valt telkens op dat men erg veel energie moet steken om subsidie binnen te halen.

We moeten uitkijken dat de kunst niet teveel afhankelijk wordt van sponsors. Nu al vind ik de verhouding tussen het gesubsidieerde en het gesponsorde deel soms bedenkelijk. Dat is een gevaarlijke trend.”

Wat is uw opvatting over het huidige cultuurbeleid?

“Ik heb veel waardering voor wat Rick doet, maar als ik hem was zou ik de term cultureel ondernemerschap niet te vaak gebruiken. Kunstenaars steken juist heel veel energie in het ondernemerschap, energie die ze beter kunnen gebruiken voor het realiseren van kunst.

Het Actieprogramma Cultuurbereik vind ik wel heel goed, omdat het de creativiteit van instellingen en wethouders beloont. Zo wordt met geld geld gemaakt. Als je het over de afname van cultuur hebt, is het een heel goed plan. Ik heb wat meer aarzelingen over het idee om het aanbod te stimuleren met al te veel voorwaarden.

Ik ben zelf nogal geporteerd voor afnamefondsen, met andere woorden dat je bij instellingen zelf geld neerlegt om hen in staat te stellen een creatieve programmering op te zetten. Zo zijn we in de politiek altijd al bezig geweest met bruggen slaan tussen vraag en aanbod op cultuurgebied. Ikzelf met publieksparticipatie, Aad Nuis met educatie en Rick doet het weer op zijn eigen manier.”

Wat zou u doen als u minister van Cultuur zou zijn?

“Ik zou kijken hoe je de ontmoeting en onderlinge samenwerking tussen kunstinstellingen kunt stimuleren. Er zijn zoveel instellingen die de meest fantastische dingen creëren, maar allemaal binnen hun eigen stiel. Waarom zou bijvoorbeeld Cosmic niet op een andere manier kunnen samenwerken met het Rembrandthuis of het Jeugdtheater?

Je zou zo tot heel interessante dingen kunnen komen. Ik ben momenteel voorzitter van zo’n tien culturele instellingen. Als ik bij hen aan tafel zit, valt me op dat ze van elkaars bestaan niet eens afweten! Jammer! Zo heb je geen discours. Al die instellingen afzonderlijk doen het heel goed, maar er vindt te weinig ontmoeting plaats.”

U heeft lange tijd deel uitgemaakt van het Europees Parlement. Kun je spreken over een Europees cultuurbeleid?

“Er bestaat geen definitie van Europese kunst en er is ook niet zoiets als een Europees cultuurbeleid. Europa is een optelsom van vele kunsten, zo gevarieerd mogelijk. Om optimaal te profiteren van die variatie, ondersteunen we diverse festivals en de Europese Cultuurhoofdstad. In 2001 is dat Rotterdam.

En daarnaast, op bescheiden wijze, culturele erfgoederen, zoals in ons land Fort Kijkduin in Den Helder. Verder ondersteunt Europa bepaalde media- en filmuitingen, zoals co-producties. Een goede zaak, vooral ook vanwege de grote concurrentie vanuit Amerika en Japan. Een voorbeeld is Left Luggage, een film met een Nederlands scenario en een internationale crew.

Europa wil zich op onderdelen sterk maken voor takken van cultuur die de moeite waard zijn, zoals vertalingen van bijzondere boeken. Kortom, er is niet één beleid, geen éénduidige visie hoe het in Europa moet gaan. Het sturen van de geldstromen is er ook niet bij. Ik denk ook niet dat wij dat moeten willen.”

De Cultuurbarbaar, jaargang 10, nr. 3. Mei 2000

Circa:
Nee

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0