Mijn jeugdverhalen.

Trammetje piepen!

Vrolijk dansende zonnestralen zoeken geruisloos hun weg door een klein spleetje in de gordijnen van mijn kleine kamertje in de Van Cittersstraat in Rotterdam-West. Het licht aait de ruggen van de gevarieerde collectie boekjes die geduldig staan te wachten op het felgekleurde Tomado rekje aan de muur. Reis naar het middelpunt van de aarde, 20.000 mijlen onder zee, Avonturen in de Stille Zuidzee met Bob Evers, Biggles leert vliegen, Biggles in Frankrijk en nog 15 andere deeltjes, The Dam Busters van Guy Gibson en niet te vergeten een hele plank vol met tenminste drie jaargangen van Readers Digest. Ik hoor de klok in de woonkamer acht uur slaan en dat is het teken dat ik uit bed mag komen. Ik schuif de gordijnen een stukje opzij en kijk verwachtingsvol naar buiten. Gelukkig, het is prachtig weer zoals de zonnestralen al deden vermoeden, weinig wind en een strak blauwe lucht, voor zover ik dat door de grote bomen in onze straat kan zien. Maar die straat ziet er in ieder geval weer heel erg aantrekkelijk speelbaar uit. De van Cittersstraat is een rustige, licht gebogen straat die van het Burgemeester Meineszplein naar het drukkere en statige Mathenesserplein loopt. Een straatlang woonblok met een brede geplaveide straat en om de 25 meter bomen. Onze huis op nr. 33 is, samen met het huis van de buren, een uitzondering op de rest van het gangbare type woningen. Ons huis is er namelijk een met een zgn. sous-terrain en daardoor kent ons pand 4 woonlagen. Zelf woon ik met mijn ouders op de eerste verdieping, terwijl mijn opa en oma beneden wonen. Zij hebben daar twee kamers met van die schuifdeuren ertussen, een keukentje en een kelder. En een geweldig statig bordes, met houten trap om vanuit de slaapkamer zo de ellenlange tuin in te kunnen stappen.
Boven hebben mijn ouders ook twee kamers en een klein kamertje aan de voorzijde, daar slaap ik. Verder is er een badkamer, annex keuken en niet te vergeten een vrij groot balkon met uitzicht op eerder genoemde tuin. Zo’n echt ouderwets ingerichte tuin met aan beide lange zijden borders, in het midden een groot bloemperk met daarin een klassieke Franse ornamentvaas, omgeven door een grindpad. Voor in de tuin staat een schuurtje, bedoelt als kolenopslag en aan het einde van de tuin een heus kippenhok met daarin een tiental bewoners.
En als absolute trots van mijn vader, maar voor de buren een doorn in het oog: een kanjer van een zelfgeplante kastanjeboom.
De reden dat mijn ouders boven mijn vaders ouders zijn gaan wonen was de enorme woningschaarste na de oorlog. Inwonen bij je ouders is in die tijd dus bittere noodzaak . Niet vervelend hoor, integendeel, het heeft ook z’n voordelen. Zo kunnen mijn ouders wat makkelijker een avondje uit omdat mijn oma wel wil oppassen. Ik zeg mijn oma, want mijn opa kan ik mij nog maar vaag herinneren omdat de beste man reeds overleed toen ik 4 jaar oud was. Ik zie hem in gedachten nog wel lopen, altijd met een gleufhoed op zijn wat kalige hoofd, een dun rond brilletje op zijn neus en ook altijd in kostuum, gecompleteerd met een vest met van die zakjes erop. Zelfs als hij in de tuin ging werken droeg hij een kostuum! Ook een minder leuke herinnering zie ik af en toe nog geprojecteerd op mijn netvlies. Op een dag kreeg ik namelijk te horen dat ik maar een uurtje op mijn kamertje moest blijven spelen en absoluut niet door het tuinraam mocht kijken. Maar zeg je dat tegen een kind, dan is de drang om dat wel te doen extra aanwezig. Daar was ik getuige van het feit dat mijn opa eigenhandig alle kippen de nek omdraaide, waarna een enkeling nog een metertje of wat door rende om vervolgens ergens dood neer te vallen. Niet bepaald een leuk gezicht voor een kind van vier. Eigen schuld, had ik maar naar mijn vader moeten luisteren.
Nadat mijn moeder het ontbijt heeft klaargemaakt voor mijn vader en mij, weet ik niet hoe snel ik moet eten om naar buiten te kunnen. Want enkele minuten daarvoor is er al aan de deur gebeld door wat vriendjes met de vraag of ik meega naar ‘de berg’! Een enorme hoop zand aan het einde van de Beukelsweg, bij het eindpunt van tramlijn 1 op het Aelbrechtsplein. Een absoluut speelparadijs voor jongens van onze leeftijd. Ik pak mijn autoped uit het kleine halletje en eenmaal buiten step ik zo snel als ik kan richting de gereformeerde kerk op de hoek van de Van Cittersstraat en de Allard Piersonsstraat. Daar staan mijn vriendjes al klaar om het grote avontuur op te zoeken. Als dolle musketiers racen wij in volle vaart met onze autopeds de licht glooiende straat naar beneden. Aan het einde lonkt reeds onze berg. Eenmaal daar aangekomen rennen wij met onze stepjes aan de hand naar het hoogste punt van de zandheuvel, een zwaar parcours want door het mooie weer is de bovenlaag heel rul geworden. Gevolg, mijn bruine plastic sandalen scheppen zich in no-time vol met zand en vormen onplezierige heuveltjes onder mijn voetzolen. Van hieruit kijk je uit over de Schie, de Aelbrechtskade en de oude ijzeren spoorbrug waar om de paar minuten met donderend geweld een groen NS treinstel over heen raast. Het geeft ons een avonturiers gevoel alsof we een onneembare berg hebben bedwongen.
Een aanhoudend getingel maakt duidelijk dat lijn 1 het kruispunt aan de voet van
de heuvel wil oversteken. De passagiers zijn reeds bij de laatste halte uitgestapt en nu rijdt de tram via een wissel naar het andere spoor om vervolgens weer de route naar de Honingerdijk aan te vangen. Maar niet voordat de trambestuurder en de conducteur even genieten van een kleine verplichte pauze. Reden voor ons om op onze stepjes de afdaling in te zetten en ons uit het zicht van beide RET-mannen achter de tram op te stellen. Het snode plan is dat een van ons meelift op de koppelstang van de tram, zonder dat de bestuurder en de conducteur dit in de gaten heeft. Je spingt dan op die stang en de bumper en houdt jezelf vast aan een van de twee handgrepen onder de grote ruit en probeert zo mee te rijden tot aan halte Burgemeester Meineszplein. Niet geheel zonder gevaar natuurlijk, want die trams schommelen en schudden dat het een lieve lust is. Goede gewoonte van de bestuurder is dat hij met z’n voet een belsignaal laat klinken voordat hij vertrekt.
Voor mij het teken dat ik als de sodemieter achter op de bumper moet springen en mij zo plat mogelijk tegen de tram aan moet houden om niet gezien te worden door de conducteur. Schokkend zet de tram zich in beweging en baant zich hortend en stotend een weg over het kruispunt, ondertussen luid klingelend met de bel. Die kakafonie van geluiden maakt het een nog spannender avontuur. Na een kleine 200 meter komt het ijzeren gevaarte knarsend tot stilstand. Halte Beukelsweg waar een zestal passagiers instapt aan de zijkant van de tram. Tot zover gaat alles goed: niemand heeft wat in de gaten. Wel erg spannend hoor. Wederom een luide klingel van de bel en opnieuw zet de tram zich in beweging. Nu betreft het een langer stuk tot de volgende halte en de snelheid neemt voor mijn gevoel dan ook astronomisch toe! Maar ik hou mij krampachtig vast en durf zelfs even achterom te kijken. Zo lijkt het helemaal snel te gaan! Ineens voel ik dat de bestuurder het gas loslaat en de rem intrapt, we moeten haast bij de halte zijn. Nu is het zaak om weer ongezien van de tram af te springen zodat niemand mijn in de kraag kan vatten. Vlak voordat de tram al piepend en wel tot stilstand komt waag ik de sprong. Mede door de hoopjes zand in beide sandalen gaat de landing net niet helemaal naar wens en ik rol over de kinderkopjes.
Gelukkig komt er geen verkeer achterop en blijft het bij een beurze knie en een geschaafde elleboog. Mijn vriendjes hebben ondertussen het hele stuk meegestept en hebben mijn onfortuinlijke landing ook gezien. Ze zien dat ik lichtelijk strompel maar ik laat mij niet kennen natuurlijk. Ja, dat was een stomme val, maar wel enorm stoer dat ik dat heb gedaan. Ik weet al wel dat het de laatste keer is, maar ik heb bewezen dat ik het durf en ben voor heel even de held van de straat. “Niets tegen anderen zeggen hoor” geef ik mijn vriendjes mee. “Als mijn vader dit hoort mag ik voorlopig mooi niet naar buiten” “Natuurlijk niet, anders krijgen wij ook zeker straf” antwoorden ze. Nog enigszins vol van de adrenaline, steppen we opgewonden de straat in. “ Laten we gaan voetballen” roept een van mijn vriendjes. “Ja, dat is leuk, ik haal mijn bal” roept een ander.
En met dat plan is het voorafgaande alweer snel vergeten, behalve mijn knie en elleboog dan die getuigen van een gedurfd avontuur!

Jaar:
1962 / 1969
Circa:
Ja

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0