Rudi van Dantzigs verblijf in Friesland tijdens de Tweede Wereldoorlog (14)

Rudi van Dantzigs verblijf in Friesland tijdens de Tweede Wereldoorlog (14)

Rudi van Dantzig verbleef in de Tweede Wereldoorlog als elfjarig Amsterdams jongetje bij het gezin van Wabe en Akke Visser in Laaksum, een dorpje aan het IJsselmeer in Zuidwest Friesland in de buurt van Warns. Hij schreef er een autobiografische roman over die een bestseller werd: ‘Voor een verloren soldaat’.

Rudi van Dantzig overleed op 19 januari 2012. In het blad van het Histoarysk Wurkferbân Gaasterlân schreef Iris Maaskant een uitgebreid artikel over Van Dantzigs verblijf in Friesland.

Iris Maaskant zocht de leden van de familie Visser, waar Van Dantzig was ondergebracht op om het verhaal van Van Dantzig te toetsen aan hun eigen herinneringen. Alle kinderen van Wabe en Akke waren nog in leven en hadden veel te vertellen, niet alleen over Rudi van Dantzig, ook over het leven in Laaksum, zoals het in de oorlogsjaren en ver daarvoor was.

Van Dantzig ging naar de christelijke lagere school in Warns. Het hoofd van die school was meester de Jong. We zullen hem nog tegenkomen. Hij is mijn grootvader, pake in het Fries. Zijn voornaam was Lucas.

We publiceren het verhaal in afleveringen. Elke week verschijnt er een nieuwe aflevering

Aflevering 14

De tocht van Laaksum naar Staveren  

De tocht van Laaksum naar Staveren; citaat uit ‘Voor een verloren soldaat’.

Tenslotte wil ik hier een gedeelte uit ‘Voor een verloren soldaat’ voor u citeren, omdat het zo echt de sfeer en de kleur van Laaksum in die tijd weergeeft en de lezer laat beleven hoe het was om in 1944 op een vissersschouw van Laaksum naar Staveren te zeilen.

Rudi van Dantzig mag dan volgens Popke en Meint nooit meegevaren hebben, hoe het op de schouw toeging, wist hij na al die jaren nog precies. Hierbij nog eens de tocht op de schouw langs het vliegtuigwrak met Heit, Popke, Meint en de bange Rudi.

‘Het is nog stil aan de haven, er zijn wat vissers op hun schepen aan het werk met emmers en platte, houten kisten, hun stemmen, die van boot naar boot gaan, klinken galmend langs de kade en een emmer water, leeggekeerd naast een schip, heeft het geluid van een luidruchtig neerstortende waterval.

Uit het haventje

Ik ben wel vaker op de boot geweest, maar erin gevaren heb ik nooit: of de boot was al weg, of het waaide te hard, of ik verzuimde school (‘En dat willen je ouders niet, ‘zei Hait dan plagend), altijd was er wel iets waardoor mijn eerste avontuur op zee niet door kon gaan. Echt jammer vond ik dat niet eens, maar Meint plaagde me ermee: ‘Nog nooit gevaren? Ben je echt nog nooit op zee geweest? Ha, wat ben jij dan voor een man?’

We zitten alle vier in de beschermende klompvorm van de boot die met plofgeluiden het haventje uit glijdt. Het water wordt opengebroken in zacht golvende lijnen die, hoe meer ze zich van ons verwijderen, breder worden en zwakker van vorm. Hait zit aan het roer, ineengedoken en klein plotseling, en Popke en Meint zijn druk bezig met een wirwar van touw en zeil. Ik kijk vanaf het achterbankje en constateer hoe ons dorpje nu opeens in één oogopslag is te overzien en hoe, sneller en sneller, eerst de huisjes, dan de kademuur en de werkkeet en daarna de pier van ons worden weggezogen.

Grote bruine vleugels

Op open zee begint het schip, onverwacht, want er staat niet eens veel wind, behoorlijk te stampen. Ik voel het onmiddellijk in mijn maag, grijp me aan de rand van de boot vast en voel de eerste spatten water, plets, in mijn gezicht. De kademuur is al ver weg, te ver … Als we in de richting van Stavoren zwenken trekken Popke en Meint de zeilen omhoog.

Grote bruine vleugels zijn het, ze staan vol van weerbarstige kracht en vangen keer op keer de wind met heftige knallen op. Het schip maakt onverwacht en snel slagzij en ik val onhandig omver, opgevangen door een trefzekere arm van Hait die rustig aan het roer toekijkt hoe we een kolkende bocht vol schuim door het water trekken.

Golven ijskoud water

Achter ons duiken meeuwen krijsend naar beneden en vliegen af en toe met een vis in hun bek schrokkend omhoog. De haven is een poppenhaventje geworden. Klein en bruin - een streep, meer niet - zie ik de houten zeewering een tijdlang langs de kust met ons meelopen. De grote basaltblokken die uit het water steken lijken dingetjes uit een blokkendoos, nietige speelgoedjes die langs de kust zijn uitgestrooid.

De boot steigert heftiger en de zee gooit steeds vaker golven ijskoud water over ons heen. Mijn adem stokt en ik klem me met verkilde vingers krampachtig vast aan de rand. Als Hait naar me kijkt glimlach ik beleefd, een versteende lach. Mijn boottocht is een uitstapje in een wereld van geweld, van kracht en tegenkracht, een gevecht met kille, fladderende demonen die ons met knallende lachsalvo’s naar het diepst van de zeebodem verwensen.

Ik snak naar lucht

Verlangend kijk ik naar het veilige land. ‘Nu al,’ denk ik, ‘nu wil ik al terug…’ Nog nooit gevaren, wat voor man was ik? Naar lucht happend probeer ik onbezorgd met Hait te praten, maar die duwt me met een stevige hand van het achterbankje weg. ‘Ga maar in het midden zitten en hou je goed vast. En denk om het zeil, daar!’ Dat laatste schreeuwt hij en meteen duwt hij mij krachtig omlaag. 

Oorverdovend klapperend en met krakend touwgeluid slaat de boom van het zeil over ons heen. De boot schept bijna water: Meint, die tegenover me staat, zie ik plotseling hoog boven me, en een ogenblik later verzinkt hij met een reusachtige golfbeweging in een steile diepte. Het is of er een pomp op mijn maag staat die de inhoud met volle kracht naar beneden perst. Niet aan denken, dan gaat het wel over, dit is leuk, dit is een avontuur…

Ik mag niet misselijk worden, anders lachen ze me uit. Maar ik snak naar lucht en voel de druk onder mijn keel sterker worden.

Volgende week aflevering 15

https://www.geschiedenisgaasterland.nl/
https://www.geschiedenisgaasterland.nl/wp-content/uploads/2017/02/13fan-Klif-en-Gaast-2012-2.pdf 

Circa:
Nee

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0