Afschaffing van de slavernij in Nederland

Als één van de laatste Europese landen bevrijdde Nederland de slaven in haar koloniën. Alleen Spanje en Portugal bleven nog langer vasthouden aan het instituut. Pas in 1863 werden de partijen in Nederland het eens over de wijze waarop de slavernij zou worden afgeschaft.

In Nederland was er in de achttiende en negentiende eeuw nooit een omvangrijke anti-slavernij beweging opgestaan. Dat was anders dan bijvoorbeeld Engeland, waar vanaf de late achttiende eeuw een verhit debat tussen voor- en tegenstanders van de slavernij ontstond. De tegenstanders groeiden snel in aantal en vormden in de loop der jaren een brede beweging van vertegenwoordigers uit meerdere lagen van de maatschappij. Ze behaalden hun eerste overwinning in 1808 met het verbod op de slavenhandel en trokken uiteindelijk in 1833 aan het langste eind door de afschaffing van de slavernij in het hele Britse Rijk.  Wel werden de ‘bevrijde’ slaven gedwongen om nog vijf jaar op de plantages als arbeider te blijven werken. Hierdoor kregen de planters de tijd om gastarbeiders uit Brits-Indië aan te trekken die de slaven zouden vervangen. De Fransen volgden in 1848, toen ook zij de de slaven in hun koloniën de vrijheid schonken.

Bloed, zweet en suiker 

Tijdens de zeventiende eeuw was Nederland zeer actief geweest in de slavenhandel. Korte tijd was de West-Indische Compagnie van de Republiek zelfs de grootste slavenhandelaar, op Portugal na. De slavenhandel nam echter pas echt een vogelvlucht tijdens de achttiende eeuw, toen de Nederlanders de andere grootmachten niet langer konden bijbenen in de wereldhandel. In totaal hebben de Nederlanders tussen de vier en vijf procent van het totale aantal slaven van Afrika naar de Nieuwe Wereld verscheept.

Halverwege de negentiende eeuw leefde de kwestie in Nederland totaal niet. Het betrof immers alleen een kleine bovenlaag van planters en handelslieden die een belang hadden in het Surinaamse plantagesysteem. Op enkele honderden plantages langs de Surinaamse kusttstrook werden duizenden slaven gedwongen om onder erbarmelijke omstandigheden zeer zwaar werk te verrichten. De meeste plantages draaiden om de zeer arbeidsintensieve  productie van suiker, waardoor velen zich dood werkten. Op de Antillen en in Nederlands-Indië bleef de slavernij ook gehandhaafd, hoewel het hier al lang geen grote rol meer speelde. Op Sint-Maarten bevrijdden de planters vrijwillig hun slaven toen de Fransen in hun deel van het eiland de slavernij afschaften in 1848.

Gesteggel in de Kamer

 Vanaf 1840 werden de eerste anti-slavernij geluiden hoorbaar in Nederland, met name in de Tweede Kamer. De Nederlandse bevolking hield zich nog altijd grotendeels afzijdig. Vooral christelijke, vrijzinnig liberale en pragmatische conservatieve Kamerleden namen steeds meer stelling tegen de voortzetting van de slavernij, zij het om verschillende redenen. De orthodoxe christenen zagen de slavernij als een verderfelijk verschijnsel dat haaks stond op christelijke grondbeginselen en de kerstening van de ‘wilde negerslaven’ in de weg zat. De vrijzinnig liberalen waren tegen de slavernij omdat het indruiste tegen de liberale economische opvattingen over vrijheid van handel en arbeid. Ze benadrukten dat het Surinaamse plantagesysteem al lange tijd verre van winstgevend was. Ook stierven er meer slaven dan dat er door geboorte bijkwamen, waardoor de hele kolonie na verloop van tijd ontvolkt dreigde te raken. De minister van Koloniën J.C. Baud schreef in 1844 aan koning Willem II dat alleen de afschaffing van de slavernij Suriname nog van een “algeheele vernietiging kon afbrengen.” Tegelijkertijd waren er ook veel liberalen die relaties hadden met Surinaamse planters en de machtige Amsterdamse handelshuizen en dus tegen de ‘emancipatie’ van de slaven waren. 

Eindeloze discussie

Toch werden de meeste Kamerleden het er wel over eens dat Nederland de slavernij niet oneindig kon handhaven. Dat het nog tot 1863 duurde voordat de afschaffing een feit werd, kwam vooral door het eindeloze gesteggel in de Tweede Kamer over de wijze waarop dit moest gebeuren.

 Vanaf 1850 mengden zich meer maatschappelijke partijen in het debat en werd het meer een landelijke discussie. De kwestie draaide vooral om de vragen wat met de bevrijde slaven te doen en in hoeverre de planters gecompenseerd moesten worden. De slaven waren wettelijk gezien het persoonlijk bezit van de planters en veel tijdgenoten vonden het oneerlijk dat zij geruïneerd zouden worden. Over het lot van de slaven maakten zich maar weinig mensen druk.

Koude kermis

Het voorbeeld van Engeland en Frankrijk had geleerd dat de slaven in Brits- en Frans-Guyana in grote getale de plantages hadden verlaten na hun vijfjarige ‘proeftijd’. Het plantagesysteem leek daar op sterven na dood, ware het niet dat er grote aantallen Brits-Indische gastarbeiders waren aangetrokken om de plek van de slaven in te nemen. In Nederland besloot de Tweede Kamer om de slaven voor een periode van tien jaar aan de plantages te binden. In de tussentijd werden arbeidskrachten geronseld uit Brits-Indië. Naast de Hindoestanen kwamen er ook veel Javanen en Chinezen naar Suriname. Deze trokken echter al snel naar de stad en werden vaak actief als winkelier of restauranthouder. De rijke Surinaamse keuken is het directe resultaat van deze smeltkroes aan culturen en hun culinaire bagage.

Gebroken ketenen

Op 1 juli 1863 was het feest in Paramaribo; de dag van de ‘gebroken ketenen’, of ‘Keti Koti’, was eindelijk aangebroken. De bevrijde slaven waren zo blij met hun ‘vrijheid’, dat ze voor even de werkelijke situatie vergaten.  Ze hadden namelijk nog tien lange jaren voor de boeg waarin ze hetzelfde zware werk moesten verrichten, zij het tegen een schamele vergoeding. De planters werden daarentegen ruimschoots gecompenseerd voor hun ‘verlies’. Per slaaf werd 300 gulden uitgekeerd. Een bijkomend gevolg van deze maatregel was dat de planters in de periode voor de afschaffing extra jacht maakten op gevluchte slaven, beter bekend als Bosnegers of Marrons, om zo extra compensatie op te strijken.

Na tien jaar verlietten de meeste ex-slaven, beter bekend als de Creolen, de plantages en trokken in de meeste gevallen naar de stad. Tegenwoordig is ‘Keti Koti’ een nationale feestdag in Suriname en wordt het ook door de vele Surinamers in Nederland uitbundig gevierd. Voor Nederland is 1 juli meer een dag van bezinning en herdenking van een zwarte bladzijde uit de vaderlandse geschiedenis. 

  

Tags

Reageren