Mensje van Keulen krijgt Constantijn Huygens Prijs

Afgelopen zondag ontving Mensje van Keulen in het Haagse Theater aan het Spui een van de hoogste Nederlandse literaire onderscheidingen: de Constantijn Huygensprijs. Ze kreeg de prijs voor haar hele oeuvre. Maarten ’t Hart sprak haar toe – ‘Haar zinnen zijn geslepen als diamanten, ik zou haar eigenlijk een diamant als cadeau moeten geven. Maar dat is me toch een beetje te duur.’

Mensje van Keulen is een door en door Haagse schrijfster, alhoewel ze tegenwoordig in Amsterdam woont. Haar grootste kracht ligt in de stijl. Het juryrapport: ‘Er is steeds een streven naar perfectie, naar precies het goede woord, het goede beeld, het sprekende adjectief, het unieke detail dat maximaal functioneert.’(..) Dat leidt tot vlijmscherpe karakteriseringen die toch niet honend of schamper zijn.’

Terug naar Den Haag

In haar dankwoord keerde Mensje van Keulen terug naar Den Haag, ‘de stad die de mooiste tramrit van Nederland kent, zoals ik ooit schreef in de schets ‘Lijn elf’. Ditmaal kiest een denkbeeldige tram een kriskras route. Om te beginnen richting Zuidwal, waar ik, als zoveel Haagse baby’s, ben geboren. Vandaar door de Schilderswijk en de Transvaalbuurt, waar ik de eerste jaren doorbracht. Vervolgens via de Regentessebuurt over de Beeklaan, waar ik naar school ging, om even verderop af te slaan naar de boomloze, kinderrijke straat in de Uitvindersbuurt, waar ik vijftien jaar woonde.   

De vaders waren monteur, fietsenmaker, trompettist, politieagent, schilder, kunstschilder, taxichauffeur, vertegenwoordiger in horloges, slijter, klerk, nachtwaker, schoenmaker, baas van het Indisch eethuisje, zeeman, werkloze, dronkenlap. Naast de paar ongehuwde vrouwen die hun geld verdienden als verkoopster, onderwijzeres en barmeid, waren er de vrouw die met haar broer de slaapkamer deelde en de dame die in het kippenhok in haar door kruisbessen-struiken overwoekerde achtertuintje sliep en de woning liet aan kranten en oud papier. De moeders die thuis alles al deden en zonder wie niemand kon, gingen vaak ook nog ‘uit werken’, wat doorgaans voor poetsen en schrobben stond. Ik dank de straat en haar bewoners. Ik dank de stad.’

De zee

‘De tram rijdt verder, naar St. Petrus Banden aan de Kerkhoflaan, waar mijn familieleden, die hun hele leven hun bed op Het Veen hadden staan, nu op stand op Het Zand rusten. Hen dank ik voor hun liefde, humor en verhalen, waarvoor de dobbelsteen van mijn grootvader die altijd 6 gooide, symbool staat.

De tram vaart langs het vroeger angst inboezemende Verversingskanaal en rijdt langzaam langs de evenzeer fantasie aanwakkerende zee, die je mist zodra je er niet meer zomaar naar toe kan. En dan, met een kleine omweg langs de Academie aan de Prinsessegracht, gaat de reis weer naar Amsterdam en eindigt bij Ferdinand Huyck.

Het boek is het enige wat ik bezit van de grootmoeder aan mijn vaderskant. Ik heb haar niet gekend, ze stierf enkele maanden voor ik haar naam erfde.’

Foto: Bert Nienhuis

Circa:
Nee

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0