Het hart uit mijn lijf (Tallinn)

Gisteren kwam er een man naar mij toe. Bij de Oude Haven in Tallinn (Estland) staan acht billboards met informatie over de geschiedenis van zang en dans. Ik keek daar naar een foto van een immens zangpodium en die man kwam naast mij staan. Hij wees zichzelf aan, tussen de duizenden misschien wel tienduizenden mensen op de foto. ‘Ik was erbij,’ zei hij in gebrekkig Engels, ‘rij tweeëntwintig, rechts van het midden.’ Hij wees nog een keer. Hij wilde meer vertellen maar vond de juiste woorden niet. Zag ik tranen in zijn ogen? Goed onthouden, rij tweeëntwintig, rechts van het midden.

Nu sta ik op de plek die hij mij aanwees. Het Zangpodium van Tallinn. Boven mij een immens grote kap en voor mij schuin omhooglopende grasvelden met zij- en middenpaden. Een stadion zou ik het niet nomen. Het heeft wel toegangshekken en loketten, een hoge toren voor tv en radio met daaronder plekken voor verslaggevers. Maar het kent geen tribune. In feite is de hele ruimte een enorm podium. Ik hou van zingen.
Dit was de plek van de Zingende Revolutie. De man die mij zichzelf aanwees op de foto sprak van 300.000 zangers maar ik denk dat hij uit enthousiasme een nulletje erbij verzon. Zo gaat dat met herinneringen.
Bovendien, waar massa’s samenkomen ligt overdrijving op de loer. Nu sta ik hier alleen.  

Het geluid van de grasmaaier even verderop is intrigerend op het moment dat ik heen en weer loop onder de overkapping. Als ik beneden op rij één sta hoor ik het gezapige toeketoek van het motortje. Wanneer ik naar boven loop komen er allemaal klanken bij. Naast de toeketoek, een bas, hoor ik een licht ritmisch getik dat daarmee samen zingt en nu ik op de plek sta van de man die meezong, hoor ik ook een boventoon. De grasmaaier is zowel sopraan als bas. Nooit geweten dat zo’n ding die mooie klank heeft. Wat een akoestiek. Wat zal het heerlijk zijn om hier te zingen.

Estlnd is het land met de grootste ‘koordichtheid’ van de wereld (al weet ik niet of in Midden Afrika wel eens de ‘koordichtheid’ gemeten is). In 1881 startte hier de eerste zangmanifestatie met zo’n 800 zangers. In 1938 waren dat er 18.000. Vanaf de jaren vijftig neemt de belangstelling sterk af. De zangmanifestatie werd een Stalin-verering en veel Estlanders weigerden om daaraan mee te doen.
Vanaf 1980 nemen ze zelf het heft in handen, de Zingende Revolutie ontstaat.  In dat jaar weigeren de Estlanders te stoppen met zingen, als protest tegen het Sovjetregime. In 1990. Een jaar voor de onafhankelijkheid, zingen hier dertigduizend mensen liederen die tot dat moment verboden waren. De politie kon niet ingrijpen. De man op rij 22 was erbij.

Als ik terugloop naar het oude centrum van Tallinn besef ik dat ik niet zo gek ben op die massamanifestaties. Maar ik hou wel van zingen. Maar wat zou ik zingen, als ik hier stond? Het is voor mij onmogelijk om in de Estse taal enge nationalistische liederen te onderscheiden van het vrolijke vrijheidsgezang van de patriotten. Maar ik zing wel graag. Ik weet het zeker – denk ik als ik me nog een keer omdraai en de hoge overkapping boven de bomen zie uitsteken – ik weet het zeker: ik zou meegezongen hebben. Maar wat zou ik gezongen hebben; ook zo’n verkeerd nationalistisch lied? Ik zie de tranen van ontroering voor mij van de man waarmee is gisteren bij de Oude Haven stond.  Zou het iets uitgemaakt hebben wat ik zong als mijn vader naar Siberië verbannen was alleen omdat hij onderwijzer was en kinderen de taal van Estland leerde? Zou het wat uitgemaakt hebben als ik wist dat hij daar vermoord was of gestorven van de kou? Of onderweg door wolven verscheurd. Zou ik dan nog zo’n eng nationalistisch lied mee gezongen hebben? Ik denk het wel, ik zou mijn hart uit het lijf zingen. Ik weet het zeker.

Circa:
Nee

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 1