De moraal van de tomaat

De huidige land- en tuinbouw is in verregaande mate geïndustrialiseerd: de invoering van machines en technologie hebben het boerenbedrijf diepgaand veranderd. Een gesprek met de techniekfilosoof Peter-Paul Verbeek (1970) over de relatie tussen mens en machine, de vrijheid van het individu en de ethiek van de tomaat.

Peter-Paul Verbeek onderzoekt de moraliteit van de dingen. In het voetspoor van Bruno Latour en Hans Achterhuis pleit hij voor meer aandacht voor technologie in de ethiek.

Mensen delegeren moraal voor een deel aan apparaten: een verkeersdrempel dwingt je om af te remmen in een woonwijk en er is niet voor niets zoveel discussie over snelheidsbegrenzers op auto's: zo'n apparaat dwingt je tot een bepaald gedrag dat veiliger en duurzamer is en dus vanuit een bepaalde visie moreel meer verantwoord. Ook 'dingen' hebben dus het vermogen mensen tot een bepaald handelen aan te zetten, dat goed of kwaad kan zijn. Daarmee betreden de dingen het domein van de ethiek.

Zou je datzelfde kunnen zeggen van de hightech paprika en de tomaat, afkomstig uit kassen vol technologie? Of met andere woorden: tot welke moraal dwingen ons de industriële landbouwproducten en waar is dan nog onze vrijheid als individu en consument? Met die vragen ging ik op weg naar Enschede, waar Verbeek en ik in de groene oase van de Universiteit Twente een gesprek voerden over tomaten, magnetrons en de menselijke vrijheid.

Dwingt een tomaat net als bijvoorbeeld een stoplicht, een bepaalde moraal af?
“De vergelijking gaat niet helemaal op. Een tomaat als zodanig stuurt namelijk het handelen niet, de enige handeling die een tomaat uitlokt is: eet mij op! Je zou wel kunnen zeggen dat de soort tomaat je handelen kan sturen: als je een biologische tomaat wilt kopen, moet je daar immers veel meer moeite voor doen. Maar als je de tomaat bekijkt als het tastbare product van het proces van productie en consumptie wordt het wel anders. De Amerikaanse filosoof Langdon Winner heeft eens uitgewerkt wat de implicaties zijn van de introductie van de tomatenplukmachine. De maatschappelijke gevolgen waren groot: kleine bedrijfjes sneuvelen omdat ze de dure machine niet kunnen betalen, de tomaten moeten worden aangepast aan de mogelijkheden van de plukmachine die zachte, rijpe tomaten zou fijnknijpen. Tomaten worden dus geplukt als ze nog hard zijn, met een vermindering van de smaak als gevolg. Daarnaast is het plukken zelf veel eentoniger en geestdodender. De invoering van technologie heeft dus nogal wat gevolgen, ook voor de tomaten die wij eten.”

Het klinkt niet als een verbetering.
“De filosofen die zich met techniek hebben beziggehouden waren ook vaak somber over technologie, massaproductie etc. Techniek zou mensen vervreemden van zichzelf én van hun omgeving. Zij vreesden dat de apparaten zouden gaan heersen over de mensen en arbeiders tot slaven van machines zouden worden. Nu zijn daar wel degelijk voorbeelden van, zeker als je denkt aan lopendebandwerk, maar ik vind deze benadering toch te pessimistisch. Net zoals ik overigens weinig voel voor de uitsluitend optimistische omgang met techniek, waarbij machines en apparaten alleen beschouwd worden als een neutraal middel tot een doel dat verder geen enkele invloed op ons uitoefent.

Beide visies geven volgens mij onze relatie tot de techniek niet juist weer. Techniek is niet weg te denken; het vormt ons leven en stuurt ons gedrag. In die zin zijn apparaten en machines niet onschuldig. Wat mij betreft moet je noch in termen van vervreemding, noch op een pure instrumentele manier over techniek denken.”

Hoe dan wel?
“Mensen en hun omgeving zijn met elkaar verbonden. Mensen als autonome individuen bestaan niet. Juist de omgang met techniek laat dit goed zien. Via de techniek krijgen mensen toegang tot de wereld om hen heen en tot andere mensen. Bijvoorbeeld via de telefoon, met werktuigen die de grond bewerken, et cetera. Techniek bemiddelt tussen mens en wereld, en vormt daardoor de relatie tussen die twee.

Een goed voorbeeld komt opnieuw van Winner. Hij laat zien dat dingen ook een politieke lading hebben. In New York heeft de beroemde ontwerper Robert Moses viaducten aangelegd over de snelwegen die naar de stranden van Long Beach Island leiden. Die viaducten zijn zo laag gebouwd dat er alleen auto’s onderdoor kunnen en geen bussen. Mensen die zich geen auto kunnen veroorloven kunnen het strand dus niet bereiken. In de tijd van Moses waren dat vooral de zwarte New Yorkers. Moses’ bruggen hebben dus een politieke lading en zelfs niet zo’n frisse. Overigens zijn auto's inmiddels gemeengoed en rijden vooral de rijken in kampeerbusjes die niet onder de viaducten door kunnen: de rollen zijn door de veranderingen omgedraaid en daarmee ook de 'moraliteit' van de viaducten. Mensen noch dingen staan op zichzelf; zij handelen in relatie met hun context.

Hoe moreel dwingend techniek kan zijn, maakt ook het voorbeeld van de magnetron duidelijk. Aanvankelijk werd die ingevoerd als hightech speeltje voor mannen en verkocht in bruingoedwinkels, tussen de videorecorders en de stereo-installaties. Het was een hele toer om hem te bedienen, wat zijn technologische imago alleen maar versterkte. Gaandeweg werd de magnetron steeds meer in de markt gezet als een gewoon kookinstrument. De verkoop ervan verschoof naar witgoedwinkels, waar hij zich een plek verwierf tussen de koelkasten en de fornuizen. Daarmee werd de magnetron tevens geacht het domein van vrouwen te betreden. Dat bracht een opmerkelijke verandering in zijn ontwerp met zich mee: hij werd opeens een stuk eenvoudiger te bedienen. Veel toeters en bellen werden vervangen door simpele knopjes met pictogrammen. De twee magnetrons zijn even functioneel: ze zijn beide geschikt om snel een maaltijd te bereiden. De ene magnetron definieert zijn gebruikers echter als technologisch competent, de andere als incompetent. De moraal van deze magnetrons kun je seksistisch noemen.

Dit gaat vooral over het ontwerp, maar als je kijkt naar de manier waarop de magnetron als werkzaam fysiek object aanwezig is, wordt nog een andere rol ervan zichtbaar. Hij blijkt in staat te zijn het eetpatroon van mensen te veranderen. Door de manier waarop het apparaat functioneert – er kan snel en gemakkelijk voedsel mee verwarmd worden – nodigt hij als het ware uit tot het consumeren van diepvriespizza’s en andere kant-en-klare maaltijden. Oprah Winfrey vroeg eens een aantal huishoudens gedurende enige tijd elke dag gezamenlijk de avondmaaltijd te gebruiken. Getuige de beelden van de situatie voorafgaande aan het experiment, waren de meeste gezinnen dit behoorlijk ontwend: ieder at op een eigen tijdstip, door in de magnetron op te warmen wat van zijn of haar gading was. Het experiment bleek voor veel gezinnen dan ook moeilijk vol te houden. Maar als het lukte, had dat soms hartverscheurende taferelen tot gevolg. Zo was de vader van één van de deelnemende gezinnen Oprah zeer dankbaar, omdat hij zonder het experiment nooit te weten gekomen zou zijn dat zijn zoon marinier wilde worden. De magnetron had in dit huishouden meer gedaan dan maaltijden opwarmen.

Kortom, het lijkt mij van belang dat we ons bewust zijn van de praktijk die een bepaald product organiseert en de consequenties die dat heeft voor onze samenleving.”

Als het gaat om het delegeren van moraal aan apparaten krijg je al snel de discussie over de individuele vrijheid. Een snelheidsbegrenzer kan dan goed zijn voor het milieu, maar hij begrenst ook de vrijheid op een voor velen irritante wijze. Mensen willen hun gedrag niet laten bepalen door een apparaat – ze willen zich geen slaaf voelen van een ding, maar zelf over hun gedrag beslissen.
“Er is een tendens om alles wat met techniek te maken heeft los te maken van de context. Dan gaat het opeens over de individuele vrijheid. Maar er zijn ook beslissingen die de hele samenleving aangaan en die je niet kunt afwentelen op het individu. Doe je dat wel, dan ontstaat er een schijnvrijheid. Want wat heb je er bijvoorbeeld aan als je een verzekering kunt kiezen, maar geen enkele invloed hebt op het hele systeem erachter? Er zijn genoeg gebieden waar geen keuzevrijheid bestaat, bijvoorbeeld als het gaat om minimumloon en dat soort zaken. Op veel gebieden accepteren we wel degelijk dat ons gedrag wordt gereguleerd en gestuurd door wetten en regels. Wanneer je onder vrijheid verstaat dat je als individu autonoom over alles kunt beslissen, dan blijft er voor mij niet veel meer over dan dat lied van Janis Joplin: 'Freedom is just another word for nothing left to lose'.

Vrijheid gaat altijd over de manier waarop we met anderen verbonden zijn. Niemand zou bijvoorbeeld beweren dat onze vrijheid groter wordt wanneer we de grondwet afschaffen. Integendeel, ik zou eerder zeggen dat de individuele vrijheid dan afneemt omdat je zou zijn uitgeleverd aan de wetten van de jungle. De idee van het autonome subject is een mythe. We erkennen dat als samenleving door via wetten onze onderlinge verbondenheid te reguleren. Maar behalve mensen speelt in onze samenleving ook technologie een belangrijke rol in de onderlinge verhoudingen. Je kunt dan wel beweren dat een snelheidsbegrenzer een paternalistisch apparaat is en alle snelheidsovertreders voor de rechter dagen, maar je kunt ook erkennen dat de snelwegen en auto’s in ons land door de manier waarop ze zijn gemaakt als vanzelf uitnodigen tot harder rijden dan goed is. Met zo'n begrenzer corrigeer je dat – het is dus inderdaad een moreel instrument, net zoals allerlei andere politieke maatregelen. Er is door de toegenomen aandacht voor milieu wel steeds meer belangstelling voor die morele rol van technologie. Zo heb je wasmachines die piepen wanneer het filter verschoond moet worden of wanneer ze te veel water of wasmiddel verbruiken. Die dwingen je niet tot duurzaam gedrag, maar proberen je door het gepiep wel te overtuigen iets te doen. Dergelijke persuasive technology spreekt de liefhebbers van keuzevrijheid dan waarschijnlijk meer aan.”

Terug naar de tomaat. Welke morele vragen roept dit door technologie en industrialisatie gevormde product op?
“Zoals ik al zei is het niet zozeer de tomaat zelf die een bepaalde praktijk organiseert, maar is het eerder de praktijk van productie en verkoop die een bepaald soort tomaat genereert. De tomaat die nu in de supermarkt ligt is het resultaat van een combinatie van machines, arbeid en marktmechanismen. De laatste tijd zie je steeds meer soorten tomaten, omdat de consument in opstand is gekomen tegen die harde, smakeloze, onrijp geoogste tomaat, al is hij dan goedkoop. Behalve de vraag of de wijze waarop deze tomaat wordt verbouwd en verhandeld moreel verantwoord is, kom je hier ook bij de vraag naar de ethiek van de consument. Een tomaat kopen is in elk geval geen neutrale bezigheid, al realiseren veel mensen zich dat niet. Door een bepaalde tomaat te kopen word je deel van het hele productieproces en daarmee ook medeplichtig aan de manier waarop dat verloopt. Het belangrijkste probleem is hier misschien wel dat die context van de tomaat onzichtbaar blijft in de supermarkten waar hij met zachte muziekjes en aangenaam licht aan de man wordt gebracht. We zijn niet vrij om te kiezen omdat we niet weten hoeveel bestrijdingsmiddelen er gebruikt zijn, hoeveel arbeiders misschien onderbetaald werden en hoeveel boeren bijna failliet zijn gegaan om deze tomaat voor deze prijs te produceren.

Als het gaat om de tomaat kom je dus niet alleen uit bij de tomatenplukmachine, maar vooral bij de sociaaleconomische vragen rond zijn productie en verkoop. We zijn veel meer gewend deze laatste vragen te stellen dan vragen over de sociale rol van apparaten. Iedereen weet dat bij de organisatie van de landbouw de inrichting van de samenleving in het geding is, maar als het om technologie gaat, is men zich daar veel minder van bewust. Toch hangen beide nauw samen in het geval van de tomatenproductie en -consumptie. Ingenieurs en ontwerpers hebben doorgaans vrij spel. Hooguit zijn er normen op het gebied van veiligheid, maar verder is er ternauwernood debat over de morele gevolgen en de ethische vragen rondom hun uitvindingen. Dat zou ik graag anders zien.”

Tags

Reageren